Spreekwoorden met `zien`

Zoek


81 spreekwoorden en uitdrukkingen bevatten `zien`

  1. iets door de vingers zien (=iets oogluikend toestaan)
  2. iets door een gekleurde bril zien (=op een bevooroordeelde manier naar de zaak kijken)
  3. iets met lede ogen aanzien (=iets met tegenzin zien gebeuren)
  4. iets niet met droge ogen kunnen aanzien (=letterlijk: gaan huilen/tranen bij het zien gebeuren van iets)
  5. iets over het hoofd zien (=iets vergeten of ontbreken)
  6. in geen velden of wegen te zien zijn (=iets is helemaal nergens te vinden)
  7. je hielen laten zien (=weggaan)
  8. je tanden laten zien (=tonen dat men niet bang is, van zich afbijten; stevig uitvaren; streng zijn)
  9. leeuwen en beren op de weg zien (=bezwaren zien)
  10. liever iemand zijn hielen zien dan zijn tenen (=iemand niet goed kunnen verdragen)
  11. liever van achteren zien dan van voren (=niet goed kunnen verdragen)
  12. met de nek aanzien (=met minachting behandelen)
  13. naar zijn hielen omzien (=aan vluchten denken)
  14. niet verder zien/kijken dan je neus lang is (=niet goed nadenken wat de gevolgen van iets zijn)
  15. nog te bezien staan (=nog af te wachten zijn)
  16. onder ogen zien (=inzien, aanvaarden)
  17. op de vingers zien (=streng op iemand opletten)
  18. over het hoofd zien (=vergeten, niet opmerken)
  19. poppetje gezien kastje dicht (=we laten het even zien, maar daarna is het voorbij)
  20. rijden en omzien (=verderdoen maar ook opletten)
  21. te lui om uit zijn ogen te zien (=erg lui)
  22. tegemoet zien (=kunnen verwachten)
  23. van geld voorzien zijn als een pad van veren (=arm zijn)
  24. verdrinken eer men water gezien heeft (=mislukken voordat het begonnen is)
  25. wat baten kaars en bril als de uil niet zien en lezen wil (=het is vruchteloos iemand te willen voorlichten als hij dat niet wil)
  26. wat baten kaars of bril, als de uil niet zien en wil. (=gezegd als een koppig iemand advies of hulp negeert)
  27. zacht gaan en verre zien. (=voorichtig en doordacht te werk gaan)
  28. ze zien vliegen (=niet goed bij het verstand zijn)
  29. zien eten doet eten. (=iemand zien eten bevordert de eigen eetlust.)
  30. ziende blind en horende doof zijn (=slechte dingen niet willen zien en horen)
  31. zonder aanzien des persoons (=zonder iemand voor te trekken; zonder er rekening mee te houden om wie het gaat)

90 betekenissen bevatten `zien`

  1. iemand de bons geven (=iemand waarmee je een relatie hebt niet meer willen zien)
  2. zien eten doet eten. (=iemand zien eten bevordert de eigen eetlust.)
  3. de kleren maken de man (=iemands kleding bepaalt het aanzien dat hij krijgt)
  4. een kat in de zak kopen (=iets kopen zonder het gezien te hebben - bedrogen worden)
  5. iets met lede ogen aanzien (=iets met tegenzin zien gebeuren)
  6. oogkleppen dragen (=iets niet (willen) zien)
  7. iets in de gaten krijgen (=iets ontdekken, iets zien)
  8. er naar uitkijken als de pastoor naar het geld in het kerkenzakje (=iets vol verwachting tegemoet zien)
  9. je voor de kop schieten (=inzien dat men een grote stommiteit gedaan heeft - zelfmoord plegen)
  10. onder ogen zien (=inzien, aanvaarden)
  11. het gelaat is de spiegel der ziel. (=je kan aan iemands` gezicht zien of hij een goed karakter heeft)
  12. geen schoner gewaad als een zedig gelaat. (=je kan aan iemands` gezicht zien of hij een goed karakter heeft)
  13. men kan zijn kinders wel minnen maar niet zinnen (=je kan je kinderen graag zien, maar ze hebben een eigen aard)
  14. de vis aardt naar de zee (=je kunt wel zien waar hij vandaan komt)
  15. iets niet met droge ogen kunnen aanzien (=letterlijk: gaan huilen/tranen bij het zien gebeuren van iets)
  16. meer pijlen op zijn boog hebben (=meer kunnen dan reeds laten zien)
  17. met het blote oog (=met het oog te zien, zonder hulpmiddelen)
  18. dank je de koekoek (=mij niet gezien!)
  19. dat haal je de koekoek (=mij niet gezien!)
  20. je zus (=mij niet gezien! Loop heen!)
  21. overboord werpen (=niet langer gebruiken, ervan afzien)
  22. geen complimenten maken met (=niet ontzien, beslist optreden)
  23. een bord voor de kop hebben (=niet voor andere zienswijzen openstaan)
  24. geen heil verwachten (=niets positiefs zien)
  25. taal noch teken van iemand vernemen (=niets van iemand horen/zien)
  26. op de tast (=op het gevoel, zonder te zien)
  27. wie het laatst lacht, lacht het best (=pas aan het einde kan je zien we gewonnen heeft)
  28. ziende blind en horende doof zijn (=slechte dingen niet willen zien en horen)
  29. boompje groot, plantertje dood (=sommige dingen hebben effecten die je niet kunt voorzien)
  30. bakzeil halen (=toegeven dat je ongelijk hebt / aanzienlijk minder hoge eisen stellen dan je eerder deed)
  31. met hoge heren is het kwaad kersen eten (=van de omgang met aanzienlijke personen moet men niet altijd voordeel verwachten)
  32. een roze bril op hebben (=verliefd op iemand zijn en hierdoor zijn/haar mindere kanten niet zien)
  33. een open boek zijn (=wanneer je karakter eenvoudig te doorzien is)
  34. aanzien doet gedenken (=wat men met eigen ogen gezien heeft, is gemakkelijker te onthouden)
  35. poppetje gezien kastje dicht (=we laten het even zien, maar daarna is het voorbij)
  36. voorbij de schout zijn deur mogen dragen (=wel gezien mogen worden)
  37. adel verplicht (=wie in aanzien bij het volk staat, moet ook aan de verwachtingen van het volk voldoen)
  38. je ogen in je zak hebben (=zelfs het meest opzichtige niet zien)
  39. onder ogen komen (=zich laten zien)
  40. de hand in eigen boezem steken (=zijn eigen fout inzien)

50 dialectgezegden bevatten `zien`

  1. 't wark priest zien meester (=aan het resultaat herken je de vakman) (Westerkwartiers)
  2. 't zà tog heen wâ zien zekr (=het zal toch niet waar zijn) (Terneuzens)
  3. 't zien meeër mensjchn die missn of enn die pisn (=iedereen vergist zich wel eens) (Veurns)
  4. 't zien mo zegg'nde wooërd’n (=niets is gescheven of ondertekend) (Veurns)
  5. 't zien nog katjes die melk meugn (=Er zijn nog anderen op belust) (Veurns)
  6. 't zien ol klaps (='t zijn praatjes) (Veurns)
  7. 't zien schontjes (=Het zijn mooie.) (Poperings)
  8. 'tis moar nen bruinen (=Als de zon zich niet laat zien en het weer overtrokken en regenachtig is) (Lokers)
  9. 'Vet zien in andermans skottel (=Jaloersheid) (Giethoorns)
  10. (môənə, ávə, zôənə, ølə) pérə zien (=het moeilijk, lastig hebben (ik, gij, hij, zij)) (Kalforts)
  11. ' k zien ' t gat in (=Ik ben weg) (Poperings)
  12. ' k zien a geire (=ik zie u graag) (Antwerps)
  13. ' k zien ik (=ik ben) (Poperings)
  14. ' k zien ô gjeiren (=ik zie je graag) (Sint-Niklaas)
  15. ' kè geen ogen op minne rug zulle (=ik kan niet alles zien) (Sint-Niklaas)
  16. ' n snotkuuke zien (=als kind niet meetellen) (Genneps)
  17. ' t ende nie zieën (=het einde niet zien) (Veurns)
  18. ' t is beeter droenke zien of zot, ' t deurt zolange nieë (=liever dronken dan gek) (Veurns)
  19. ' t land nie uut zien (=niet zover zijn) (Veurns)
  20. ' t Leem giet zien gaanks. (=Het is, zoals het is.) (Sallands)
  21. ' t oog wil ok wat (=het moet er ook nog eens goed uit zien) (Westerkwartiers)
  22. ' t steekt d' oögn' oit (=niet meer om aan te zien) (Waregems)
  23. ' t zien goe' geeëstn die keeërn: gezegd als welkomstgroet als iemand na enige tijd terugkeert naar de plek van de spreker. (='t Zijn goede geesten die keren) (Klemskerks)
  24. a ee moor in zèn uëgen (=niet goed zien) (Meers)
  25. A kartesjen zien, a peire zien (=Iets ergs meemaken) (Liedekerks)
  26. aals hef zien tied (=doe maar rustig aan) (Vechtdals)
  27. aan zien élle kome (=voldaan zijn) (Weerts)
  28. ai is baange veur zien aaierkorfie (=Hij is bang voor zijn hachje) (Gronings)
  29. alle hik van de kaomer zien (=de bekomsten hebben) (Munsterbilzen - Minsters)
  30. alle woar is noar zien geld (=kwaliteit bepaalt een deel van de prijs) (Westerkwartiers)
  31. allemaol vör d'n hônd zien böl (=allemaal tevergeefs) (Weerts)
  32. Alles mit maote`, zee de snieder, en sleug zien vrouwe mit de ellestok (=Niet te veel en niet te weinig) (Giethoorns)
  33. Alles mit maote,zee de snieder en sleug zien vrouwe mit de ellestok (=Een ellestok is dun en geeft minder pijn maar straft wel) (Giethoorns)
  34. allewaajl moeste bekans zën ooge op zëne règ stoën hëbbe (=tegenwoordig moet je goed uit je doppen zien) (Munsterbilzen - Minsters)
  35. án de wapper ziên (=aan het wandelen zijn) (Horster)
  36. aordeg op zen naos zien (=beteuterd kijken) (Bilzers)
  37. aortje naor z n vaortje ebbe (=laten zien waar je vandaan komt) (Oudenbosch)
  38. as dae wys is zien alle gekke wys (=volkomen geschift!) (Tegels)
  39. As de zunne zit in 't westen bin de luien op zien besten (=Je kunt beter overdag werken, de avond is kort) (Giethoorns)
  40. As de zunne zit in 't westen, bin de luien op zien besten (=Je kunt beter overdag werken, de avond is kort) (Giethoorns)
  41. as je 't over de duvel hemm'm, trap je 'm op zien steert (=men praat over iemand en juist dan komt die er aan) (Westerkwartiers)
  42. as Slumke doeëd es, krieegdje ziên jeske (=als Slimpie dood is, krijg jij zijn jasje) (Weerts)
  43. as slumke doeëd is, kriegs dich zien möts (=reactie als iemand een domme vraag stelt) (Heitsers)
  44. as ter van zën lieëges moes geboste zien dan loep ter allang mèt zën derm èn zën haan rond (=hij doet niets dan liegen!) (Munsterbilzen - Minsters)
  45. as ut half kan... (=graag gedaan zien (evt.van ander) ) (Epers)
  46. As ut hoi ut perd noalupt wil ut gevrète zien (=Als een meisje een jongen naloopt in plaats van andersom) (Zurriks)
  47. as wiej der oet zeet (=als wij eruit zien) (Twents)
  48. Aste sloëpend rijk wils wiëne, moeste iës zien én sloëp te geraoke (=rijk worden is niet gemakkelijk) (Bilzers)
  49. aste viël kamëraote hëbs, kraajgste ook viël vijande (=als je buigt voor de ene, laat je de andere je achterste zien) (Munsterbilzen - Minsters)
  50. au pere zien (=afzien) (Moes)




Bronnen

De spreekwoorden en gezegden zijn afkomstig van Wikiquote, Wikipedia en onze gebruikers. Op woorden.org is de uitleg ingekort en is herkomst van spreekwoorden en gezegden weggelaten.

Zie ook:
  • vaartips.nl Ruim 300 woorden, zegswijzen en uitdrukkingen met een maritieme achtergrond
  • debinnenvaart.nl Nog eens honderden zegswijzen en uitdrukkingen met een maritieme achtergrond
  • Het boek `De Latynsche spreekwyzen` uit 1755 met oud-Nederlandse vertalingen