Spreekwoorden met `staan`

Zoek


91 spreekwoorden en uitdrukkingen bevatten `staan`

  1. niet erg vast in de schoenen staan (=zich gemakkelijk laten ompraten)
  2. niet graag in iemand schoenen staan (=niet graag willen ervaren hoe het is iemand anders te zijn die in een moeilijke of onprettige situatie zich bevindt)
  3. niet in iemands schaduw kunnen staan (=aan iemand absoluut niet kunnen tippen)
  4. nog niet op eigen benen kunnen staan (=nog niet zichzelf volledig zelfstandig kunnen redden)
  5. nog te bezien staan (=nog af te wachten zijn)
  6. omstaan leren (=leren schikken naar de wensen en bevelen van een ander)
  7. onder een staand zeiltje is het goed roeien (=met een klein vast inkomen, verdient men al gauw genoeg voor de kost)
  8. op de achterste benen/poten staan (=zeer verontwaardigd of boos zijn.)
  9. op de keien staan (=werkloos zijn)
  10. op de voorgrond staan (=onder de aandacht staan)
  11. op eigen benen staan (=voor jezelf zorgen; geen hulp nodig hebben)
  12. op goede voet staan met iemand (=goed kunnen opschieten)
  13. op iemands schouders staan (=op andermans werk voortbouwen)
  14. op je strepen staan (=vasthouden aan je principes en rechten.)
  15. op je stuk staan (=zich niet laten ompraten en bij de eigen mening blijven)
  16. op kop staan (=aan de leiding staan)
  17. op poten staan (=in een brief nergens omheen praten)
  18. op staande voet (=met onmiddellijke ingang)
  19. op straat staan/zitten (=ontslagen zijn - geen onderdak meer hebben)
  20. opgestaan is plaats vergaan (=als je even wegloopt kan iemand anders op je stoel gaan zitten)
  21. pal staan (=onbeweeglijk stilstaan / niet twijfelen aan de eigen mening)
  22. recht in zijn schoenen lopen/staan (=eerlijk zijn, niets misdaan hebben)
  23. staan kijken als lamme/verdomde Louis (=verlegen of beteuterd staan kijken)
  24. staan te slapen (=niet opletten)
  25. stevig in je schoenen staan (=erg zeker zijn)
  26. te boek staan. (=een schuld hebben.)
  27. te goeder naam en faam bekend staan (=bekend staan voor goede dingen)
  28. te koop lopen/staan (=er bespottelijk uitzien)
  29. te woord staan (=luisteren naar en bereid zijn te spreken met)
  30. tussen droom en daad staan wetten in de weg en praktische bezwaren (=praktische belemmeringen weerhouden ons van het realiseren van onze plannen.)
  31. uit het lood (staan) (=niet recht of haaks staan)
  32. vast in je schoenen staan (=erg zeker zijn)
  33. voor aap staan (=in het openbaar belachelijk zijn)
  34. voor de deur staan (=ieder ogenblik kunnen beginnen, komen)
  35. voor heter vuren gestaan hebben (=al groter problemen gekend hebben)
  36. voor ogen houden/staan (=er steeds rekening mee blijven houden)
  37. voor paal/schut staan (=een blunder begaan voor de ogen van anderen (en schamen))
  38. vroeg opstaan (=alert zijn voor bedrog)
  39. vrouwenhanden en paardentanden staan nooit stil. (=een vrouw is altijd wel wat aan het doen)
  40. water in je kelder hebben (staan) (=een te korte broek aanhebben)
  41. zo vast staan als een muts met zeven keelbanden (=erg vast staan)

59 betekenissen bevatten `staan`

  1. te gronde gaan (=verdwijnen, niet verder kunnen bestaan)
  2. staan kijken als lamme/verdomde Louis (=verlegen of beteuterd staan kijken)
  3. een goed verstaander heeft maar een half woord nodig (=voor een goed verstaander is een kleine aanwijzing genoeg)
  4. de hand over zijn hart strijken (=voor één keer toestaan)
  5. een open oog voor iets hebben (=voor iets open staan)
  6. in zijn hemd laten staan (=voor schut laten staan)
  7. haantje de voorste (=voortrekker - wie altijd op het voorplan wil staan)
  8. vroeg uit de veren zijn (=vroeg opstaan)
  9. iemand of iets het hoofd bieden (=zich met verstand en beleid verzetten tegen iemand of iets, iemand weerstaan)

50 dialectgezegden bevatten `staan`

  1. ga mut nog gon hoewe zejker (=iemand die zijn broek heeft laten open staan) (Ransts)
  2. Ge krègt het nie al ginde oep aave kop staan (=Ge krijgt het onder geen voorwendsel) (Sint-Katelijne-Waver)
  3. ge zat er stoem van stoan (=je zou er verbaasd van staan) (Winksels)
  4. gekaand zin as (=bekend staan als) (Bilzers)
  5. gepakt van de gaas (=perplex staan) (Erps)
  6. Gien Haarlemmerdaikies! (=Niet op 'n hoek en een kant staan vozen!) (Westfries)
  7. gien strobreed ien 'e weg legg'n (=iemand totaal niet in de weg staan) (Westerkwartiers)
  8. Goa stoan a'j veur Twente bint! (=Ga staan als je voor Twente bent!) (Twents)
  9. hae stong d'r vör aevevöl beej (=er onnozel bij staan) (Weerts)
  10. hae stóng wi-j e kaof te kieke (=onnozel staan te kijken) (Weerts)
  11. Heej is ien de kerk gebore (=Hij laat altijd de deuren open staan) (Wells)
  12. hest dien schuurdeur'n nog oop'm (=je hebt je gulp nog open staan) (Westerkwartiers)
  13. heur koplaampe braande (=haar tepels staan stijf) (Antwerps)
  14. hij het de perreplu ien de herremenie laote staon (=Hij heeft zijn paraplu in de harmonie laten staan) (Nijmeegs)
  15. ie kijkt noch ip noch omme (=hij ziet niemand staan) (Waregems)
  16. ie ligt ip de wippe (=op rand van ontslag (of benoeming) staan) (Waregems)
  17. iet alfstieërt lotte stoeën (=iets halfstaart laten staan iets onafgewerkt laten) (Meers)
  18. IJ is in de kärke geboren (=Hij laat altijd de deur open staan) (Zwols)
  19. Ik sting te staan (=Ik stond daar) (Hardinxvelds)
  20. Ik stook nie voor ut hele Wesland (=Deur open laten staan) (Westlands)
  21. In aave flicketeir stoan (=In je blootje staan) (Herentals)
  22. in d'n daag staon (=in het licht staan) (Horster)
  23. in de bloak stoan (=in de walm staan) (Nijmeegs)
  24. in de boovnste schuuve lign (=Goed aangeschreven staan) (Veurns)
  25. in de kèèkert staon (=in de belangstelling staan) (Tilburgs)
  26. In de moor stoun dasteren. (=In de modder staan trappelen.) (Bevers)
  27. in de nisse stoan (leége), in de weeg stoan (=in de weg staan (liggen) ) (Ossies)
  28. in iemands neuze zitn (=bij iemand op een slecht blaadje staan) (Waregems)
  29. in oere naakse, bloet sten (=bloot staan) (Lummens)
  30. In oewe nokse stoan (=In je blootje staan) (Reusels)
  31. in ouwe nakse stoan (=in uw blootje staan) (Overpelts)
  32. in uwe flikketeir (=in u blootje staan) (Mols)
  33. In ze bloeët gat stoan. (=Voor schut staan) (Diesters)
  34. in zenne nèglizjei stoon (=In zijn blootje staan) (Rotselaars)
  35. in zun blôten stâan (=in zijn blootje staan) (Hulsters (NL))
  36. j'eet u lippe gelik u koeistalschippe (=met open mond staan kijken) (Brugs)
  37. Je kun beter in de smisse stae as nae d'n diek om outjes gae (=Je kan beter lekker warm bij het smidsvuur staan dan hout jutten) (Zeeuws)
  38. Kijk hem staan met zijn peen en uien gezicht (=Verbaasd kijken) (Rotterdams)
  39. koekeloere (=staan te kijken) (Munsterbilzen - Minsters)
  40. kom es krom (=ga eens krom staan) (Zeeuws)
  41. liege daste zwat zies (=staan te liegen) (Munsterbilzen - Minsters)
  42. Liën dat de lucht uitgaat. (=Duchtig staan liegen) (Evergems)
  43. lijk nen hond noar'n zieke koe stoan kijkn (=besluiteloos staan toezien) (Knesselaars)
  44. Lik an de dik (=Quitte staan; kiet staan) (Urkers)
  45. loeëte sjillërë (=laten staan wachten) (Munsterbilzen - Minsters)
  46. mee de vroege stâân (=in de ochtendploeg zitten) (Hulsters (NL))
  47. mee ne klets stoan (=met schulden staan) (Lovendegems)
  48. mee u pies in de wiend (=voor aap staan) (Ostêns)
  49. meej de kèrremes stòn ooveral pòllingkraome (=tijdens de kermis staan overal palingkramen) (Tilburgs)
  50. na (=nu staan we weer gelijk) (Munsterbilzen - Minsters)




Bronnen

De spreekwoorden en gezegden zijn afkomstig van Wikiquote, Wikipedia en onze gebruikers. Op woorden.org is de uitleg ingekort en is herkomst van spreekwoorden en gezegden weggelaten.

Zie ook:
  • vaartips.nl Ruim 300 woorden, zegswijzen en uitdrukkingen met een maritieme achtergrond
  • debinnenvaart.nl Nog eens honderden zegswijzen en uitdrukkingen met een maritieme achtergrond
  • Het boek `De Latynsche spreekwyzen` uit 1755 met oud-Nederlandse vertalingen