Spreekwoorden met `lopen`

Zoek


77 spreekwoorden en uitdrukkingen bevatten `lopen`

  1. aan de leiband lopen (=erg volgzaam zijn)
  2. aan de lopende band (=aan één stuk door; steeds maar weer)
  3. als een lopend vuurtje (=zich snel verspreidend (van een bericht of nieuwtje))
  4. als het hek van de dam is lopen de varkens in het koren (=als er geen toezicht is springen kinderen of ondergeschikten uit de band)
  5. buiten hem om lopen (=hij heeft er geen invloed over)
  6. dat is de druppel die de emmer doet overlopen (=dat is maar een kleine ergernis, maar samen met wat er al gebeurd is, wordt het niet meer geaccepteerd)
  7. de deur platlopen (=steeds weer bezoeken)
  8. de drempel platlopen (=steeds opnieuw bezoeken)
  9. de kantjes er van aflopen (=zijn best niet doen)
  10. door de spitsroeden lopen. (=veel kritiek krijgen, gestraft worden)
  11. dun door de broek lopen. (=als iets niet mee zal vallen)
  12. een blauwe scheen lopen (=afgewezen worden)
  13. een blauwtje lopen (=afgewezen worden (in de liefde))
  14. er een streepje door lopen (=erg vreemd zijn/gedragen)
  15. getelde schapen lopen het hok uit. (=exact alles van tevoren weten)
  16. het kippenei grijpen en het ganzenei laten lopen (=een verkeerde keuze maken)
  17. het vuur uit de sloffen lopen (=een uiterste inspanning leveren door hard te lopen)
  18. het zal zo`n vaart niet lopen (=het zal wel meevallen)
  19. iemand tegen het lijf lopen. (=onverwacht iemand tegenkomen)
  20. iemand van de sokken rijden/lopen (=iemand (bijna) omver rijden of lopen)
  21. in andermans weide lopen de vetste koeien. (=bij een ander lijkt het altijd beter)
  22. in de fuik lopen (=door eigen stommiteiten in een valstrik lopen)
  23. in de kijker lopen (=opvallen)
  24. in de papieren lopen (=duur uitkomen, veel geld kosten)
  25. in de soep lopen (=volledig mislukken (van een plan))
  26. in de tredmolen lopen (=de dagelijkse sleur volgen - zich onderwerpen)
  27. in de val lopen (=betrapt worden)
  28. in geen twee sloten tegelijk lopen (=voorzichtig zijn en op zichzelf kunnen passen)
  29. in het gareel lopen (ook: in de pas lopen) (=precies zo doen als de anderen)
  30. in het gareel lopen. (=precies doen wat er gevraagd wordt)
  31. in het honderd sturen/lopen (=de boel met opzet mis laten lopen, in de war laten lopen)
  32. in het lijntje lopen (=dienstbaar zijn)
  33. in het oog lopen (=opvallen)
  34. in het wild lopen (=ongeregeld verlopen)
  35. in iemands gareel lopen (=zonder enige tegenwerping doen wat iemand je opdraagt)
  36. in zijn laatste schoenen lopen (=het einde naderen - erg ziek zijn)
  37. je kan niet door een muur lopen, behalve als er een deur in zit (=dingen kunnen alleen gedaan worden als er een reële kans toe is)
  38. je rolletje laten aflopen (=volop genieten)
  39. je uit de naad lopen (=veel lopen , zijn uiterste best doen)
  40. kijken hoe de hazen lopen (=voorzichtig te werk gaan, eerst afwachten hoe de verhoudingen blijken te liggen)
  41. kleine potjes lopen gauw over. (=kleingeestige mensen zijn snel kwaad.)
  42. krakende wagens lopen/rijden het langst (=nieuw hoeft niet altijd beter te zijn / mensen die vaak ziek zijn worden vaak toch heel oud)
  43. lopen als een kievit (=erg gemakkelijk en vlug lopen)
  44. lopen als een kip die haar ei niet kwijt kan (=onrustig heen en weer lopen)
  45. lopen als een muis in een meelton (=onrustig heen en weer lopen)
  46. mejen kan geen paard al lopende beslaan. (=als je het werk goed wil doen, moet je er de tijd voor nemen)
  47. met de kop tegen de muur lopen (=nutteloos geweld gebruiken)
  48. met een sisser aflopen (=uiteindelijk viel het mee)
  49. met het hoofd tegen de muur lopen (=het onmogelijke proberen)
  50. met hoorntjes lopen (=zijn vrouw bedriegt hem, heeft een minnaar)

32 betekenissen bevatten `lopen`

  1. van een leien dakje gaan (=bijzonder vlot en zonder problemen verlopen)
  2. dat is het begin van het einde (=dat is het begin van iets dat uiteindelijk verkeerd zal aflopen)
  3. in het honderd sturen/lopen (=de boel met opzet mis laten lopen, in de war laten lopen)
  4. door het kluisgat aan boord komen (=de lagere rangen doorlopen alvorens bevelhebber te worden)
  5. de lens is uit de wagen (=de zaak is vastgelopen)
  6. je beslag krijgen (=definitief ten einde lopen , beslist worden)
  7. in de fuik lopen (=door eigen stommiteiten in een valstrik lopen)
  8. het vuur uit de sloffen lopen (=een uiterste inspanning leveren door hard te lopen)
  9. met de sok op de kop gezet (=er onbewust door toedoen van anderen voor joker bijlopen)
  10. lopen als een kievit (=erg gemakkelijk en vlug lopen)
  11. het hoofd stoten (=ergens onprettig tegen aan lopen)
  12. de sokken erin zetten (=hard weglopen)
  13. averechts uitpakken (=helemaal verkeerd aflopen. Tegengesteld uitpakken)
  14. het is gedaan met kaatje (=het is afgelopen)
  15. het liedje is uitgezongen (=het is afgelopen)
  16. dat loopt op zijn einde (=het is bijna afgelopen)
  17. vol gas geven (=het zo snel mogelijk doen verlopen)
  18. iemand van de sokken rijden/lopen (=iemand (bijna) omver rijden of lopen)
  19. iemand van het kastje naar de muur sturen (=iemand voor niets heen en weer laten lopen)
  20. als een luis in iemands pels zijn (=iemand voortdurend in de weg lopen. Iemand tegenwerken)
  21. er je eigen plasje overheen doen (=iets een beetje veranderen zodat helemaal naar je zin is. In werksituaties kan dit soms uit de hand lopen, als er veel belanghebbers zijn die allemaal hun eigen plasje over een document willen doen. Het kan dan resulteren in een onleesbare tekst.)
  22. die geboren is om te hangen, zal niet verdrinken. (=je kunt je lot niet ontlopen.)
  23. de balans opmaken (=kijken hoe iets verlopen is; nagaan of je ergens voordeel of nadeel van hebt gehad)
  24. op een apostelpaard rijden. (=lopen)
  25. geen zitvlees hebben (=ongedurig zijn - steeds weer opstaan en rondlopen)
  26. in het wild lopen (=ongeregeld verlopen)
  27. lopen als een kip die haar ei niet kwijt kan (=onrustig heen en weer lopen)
  28. lopen als een muis in een meelton (=onrustig heen en weer lopen)
  29. je uit de naad lopen (=veel lopen , zijn uiterste best doen)
  30. wie tot een penning geboren is kan tot geen stuiver komen (=wat het lot voor je in petto heeft kan je niet ontlopen)
  31. met andermans veren pronken (=weglopen met de ideeën van een ander, met iets van een ander zelf gaan pronken)
  32. bang voor zijn hachje zijn (=weinig durven en bang zijn om gevaar te lopen)

50 dialectgezegden bevatten `lopen`

  1. 'n Peerd en un hond hinkt um de stront (=Wanneer een paard of een hond maar iets aan hun poten hebben, lopen ze mank) (Achterhoeks)
  2. 't hemd uutleen'n, en zulf noakn'd loop'n (=je hemd uitlenen en zelf naakt lopen) (Westerkwartiers)
  3. 't is 'nen hillen treej (=het is een heel eind lopen) (Luyksgestels)
  4. 't is om ou bloët gat te loaten zien (=het is om de muren ervan op te lopen) (Melseels)
  5. aater de mètskes kétse (=achter de meisjes lopen) (Munsterbilzen - Minsters)
  6. aatër de vrolaaj kétse (=achter de vrouwen lopen) (Munsterbilzen - Minsters)
  7. achter de weijr lopen (=spijbelen) (Waaslands)
  8. Achteroet loopn, achterheers lopen (=Achteruit lopen) (Twents)
  9. alla hi ni je moeder en zei asse koekn bakt (=in de weg lopen) (Zeeuws)
  10. alle kaffeis aofdwaajle (=café lopen) (Munsterbilzen - Minsters)
  11. altiëd aan de letste mem hange (=overal achteraan lopen (figuurlijk) ) (Venloos)
  12. An hard lopen he-j nich völ, iej mot op tied van hoes goan. Wel te late is opstoan, möt n heeln dag op n draf goan (=Achter de feiten aanlopen) (Twents)
  13. bende gai an ut pesjonkele (=vaak in en uit lopen) (Helmonds)
  14. berrevits deu de bemme schesse (=op je blote voeten door de beemden lopen) (Heist-op-den-Berg)
  15. Bi-j de deure lopen (=Werkeloos zijn of herstellende van een ziekte) (Giethoorns)
  16. bij één ien 't voarwodder zitt'n (=iemand voor de voeten lopen) (Westerkwartiers)
  17. breviere (=over en weer lopen) (Bilzers)
  18. daaj meint ook nog datse get hèt (=ze moet er zo niet mee te koop lopen) (Munsterbilzen - Minsters)
  19. daandele (=Onvast lopen t.g.v. draaierigheid) (Walshoutems)
  20. dae good smaertj, dae good veurtj (=als machines goed onderhouden (gesmeerd) worden, dan lopen ze soepel) (Heitsers)
  21. dae zë raod hink ook al get sjeef (=hij begin ook al wat scheef te lopen) (Munsterbilzen - Minsters)
  22. das nen heilen trae (=dat is een heel stukje lopen) (Munsterbilzen - Minsters)
  23. dat is deur mn neuze a boord (=iets mis lopen) (Zeeuws)
  24. De benen uut d'aoken lopen (=Druk bezig zijn) (Giethoorns)
  25. De benen uut d'aoken lopen (=Druk bezig wezen) (Giethoorns)
  26. de benen van onder zè gat lopen (=er vaart achter zetten om iets in orde te kijgen) (Sint-Niklaas)
  27. de benen van onder zè lijf (gat) lopen (=zeer veel moeite doen voor iets) (Sint-Niklaas)
  28. de bestees pas aste ter ook bès! (=een pad ontstaat pas door er over te lopen) (Munsterbilzen - Minsters)
  29. de bieën'n vanonder zè gat luëpen (=de benen van onder zijn gat lopen zich terdege inspannen om iets te bekomen) (Meers)
  30. de boel bezeeke (=zijn voeten eraan vegen, alles in 't honderd doen lopen) (Munsterbilzen - Minsters)
  31. de deugd lopt ien 't midd'n (=wanneer er drie naast elkaar lopen :) (Westerkwartiers)
  32. De deur oet de hengen lopen (=De deur plat lopen) (Drents)
  33. de dikste krinten al autte koek pikke, vërdat tër gebakken ès (=geen risico willen lopen om niet het beste voor zichzelf te kunnen voorbehouden) (Munsterbilzen - Minsters)
  34. de griesel gait mie over de grauwe (=de rillingen lopen mij over de rug) (Gronings)
  35. de hoes nie aon ne boom te hange vürren eekel te zin (=dommeriken lopen er overal) (Munsterbilzen - Minsters)
  36. de kaaë sjoejër lëp mich ieëvër de strank (=er lopen koude rillingen over mijn rug) (Munsterbilzen - Minsters)
  37. De maiste loape er omejn (=De meeste (gekken) lopen er omheen ((zijn niet opgesloten in een gekkenhuis)) (Volendams)
  38. de meeste eekele hange on ne boom (=hier lopen nogal wat eikels rond!) (Munsterbilzen - Minsters)
  39. de moes nie wille lope viër (vür) daste kons gon (=niet te snel van stapel lopen) (Munsterbilzen - Minsters)
  40. de MOETEkes (jonge kalveren) stoeën èn de stal, mér KAVER (kalveren dommeriken, zij die iets doen omdat ze dat MOETEN doen) lopen overal... (=als iemand het woord MOETEN tegen je gebruikt, antwoord je met....) (Munsterbilzen - Minsters)
  41. de moettekes zitten èn de stal en de kaaver lopen iëveral (=het is niet omdat jij zegt dat het moet, dat ik het ook doe) (Munsterbilzen - Minsters)
  42. de piuëdn vanonder a lijf liuëbm (=van hier naar daar lopen) (Kaprijks)
  43. de zos baeter ént gereel loope (=je moet beter in het gelid lopen) (Bilzers)
  44. de zök inzètte (=snel lopen) (Heitsers)
  45. den heile boel bëzeeke (=de sfeer bederven, de zaak in 't honderd doen lopen) (Munsterbilzen - Minsters)
  46. deur de rèègen dokkele (=Door de regen lopen) (Kaatsheuvels)
  47. die griezel gait mie over de grauw (=de rillingen lopen mij over de rug) (Hogelandsters)
  48. die hèht de proeme te hoeëg hange (=een blauwtje lopen) (Heldens)
  49. die kaans motte waorneme (=dat kun je niet laten lopen) (Oudenbosch)
  50. Die laat ok Viola / de viole maar zorrege (=Hij / zij laat Gods water over Gods akker lopen) (Zaans)




Bronnen

De spreekwoorden en gezegden zijn afkomstig van Wikiquote, Wikipedia en onze gebruikers. Op woorden.org is de uitleg ingekort en is herkomst van spreekwoorden en gezegden weggelaten.

Zie ook:
  • vaartips.nl Ruim 300 woorden, zegswijzen en uitdrukkingen met een maritieme achtergrond
  • debinnenvaart.nl Nog eens honderden zegswijzen en uitdrukkingen met een maritieme achtergrond
  • Het boek `De Latynsche spreekwyzen` uit 1755 met oud-Nederlandse vertalingen