• Vader (Bargoens)   • stier (Geels)   • ver (Antwerps)   • mallejan, kar om bomen te vervoeren (Genker)   • ver (Markers (merekers))   • ver (Bevers)  
Toon alle 9 dialectwoorden

• zonder geluk vaart niemand wel (=alleen met hard werken komt men er niet, ook een beetje geluk is nodig om ergens te komen)
• zo `n vaart niet lopen (=niet zo erg zijn als het lijkt)
• wie plast tegen de kerk, gaat gevaarlijk te werk (=een wandaad met verstrekkende gevolgen)
• wie appelen vaart, die appelen eet (=als je handelt in bepaalde goederen, dan zul je deze zelf waarschijnlijk ook gebruiken. / Iemand die bepaalde werkzaamheden voor een ander moet verrichten, geniet daar doorgaans zelf ook van)
• voor geen kleintje vervaard zijn (=veel durven)
Toon alle 13 spreekwoorden die vaar bevatten

• [I] (gewestelijk) niet bevrucht, geen melk gevend [II] (verouderd) angst, afschuw, gevaar
• • [familie
• [Let op: mogelijk oud Nederlands van 1400-1800] vrees, gevaar
• [Vergeten woorden] (o.) 1) tocht 2) schip 3) haven [= IJslands far, ~ varen]
• [Vergeten woorden] (o.) schaap [= Noors får, IJslands fjár-, ~ vee, vagen ‘scheren; kaarden; kammen’, vacht, vas ‘haar’]

Toon uitgebreidere definities

• vaarbewijs• vaarboom• vaardag• vaarder• vaardig• vaardigheid• vaargebied• vaargeul• vaarn• vaarrichting• vaarroute• vaars• vaarschema• vaarseizoen• vaarskalf• vaart• vaartijd• vaartocht• vaartuig• vaarvakantie
• Toon alle woorden die beginnen met vaar

• gevaar• Kosovaar• levensgevaar• ooievaar• slipgevaar• vluchtgevaar• tegenvaar• splitgevaar• reinvaar• recidivegevaar• praatvaar• oorlogsgevaar• lawinegevaar• instortingsgevaar• explosiegevaar• doodsgevaar• doelgevaar• degradatiegevaar• brandgevaar• besmettingsgevaar
• Toon alle woorden die eindigen op vaar

1. vaar (angst)
2. vaar (bepaalde vakvoering in wapenkunde)
3. vaar (bout met schroefdraad)
4. vaar (van koeien)

Zoek vaar op Woordenlijst.org
Zoek vaar op Google
Zoek vaar op Wikipedia