simuleren

werkw.

Uitspraak:	[simyˈlerə(n)]
Afbreekpatroon:	si·mu·le·ren
Vervoegingen:	simuleerde (verl.tijd enkelv.)
Vervoegingen:	heeft gesimuleerd (volt.deelw.) Toon alle vervoegingen

1) doen alsof je (een ziekte) hebt

Voorbeeld:	`hoofdpijn simuleren om van een vervelende klus af te komen`
Synoniem:	voorwenden

2) (iets) nabootsen

Voorbeeld:

`met een supercomputer de werking van de menselijke hersenen simuleren`

Synoniemen

6 definities op Encyclo

1) Ziekteverschijnselen voorwenden 2) Doen alsof 3) Voorgeven 4) Voorwenden 5) Nabootsen 6) Ziekte voorwenden 7) Iets voorwenden 8) Veinzen 9) Imiteren 10) Spelen 11) Fingeren 12) Komediespelen
Het bewust nabootsen van een ziekte
Het nabootsen van bepaalde situaties, gedragingen, eigenschappen, activiteiten, werkwijzen enz.
Iets nadoen
opzettelijke veinzen of veroorzaken van een stoornis om een bepaald voordeel te behalen

Herkomst volgens etymologiebank.nl

Vraag & Antwoord voor je slimme speaker

De verleden tijd van simuleren is 'simuleerde'. Het voltooid deelwoord is 'heeft gesimuleerd'.

'doen alsof je (een ziekte) hebt' en '(iets) nabootsen'

simuleren spel je S I M U L E R E N

Andere woorden voor simuleren zijn fingeren, imiteren, spelen, veinzen en voorwenden.

Op andere websites

Recentelijk gezocht