Spreekwoorden: (1914) Praatjes (of een praatje) voor den vaak d.w.z. onbeteekenende, onbeduidende praatjes, zotteklap; eig. praatjes om den slaap uit de oogen te houden. Eene in de 17<sup>de<-sup> eeuw vrij gewone uitdr. die we o.a. lezen bij Poirters, Mask. 242; Brederoo I, 278, vs. 258; Huygens ...