juichen

werkw.
Uitspraak:  [ˈjœyxə(n)]
Afbreekpatroon:  jui·chen
Vervoegingen:  juichte (verl.tijd enkelv.)
Vervoegingen:  heeft gejuicht (volt.deelw.) Toon alle vervoegingen

luid laten horen dat je blij bent, vaak met veel mensen tegelijk
Voorbeeld:  `Het publiek juichte toen hun team gewonnen had.`


Synoniemen
joelen   jubelen   

4 definities op Encyclo
  • •op luide wijze vreugde uiten. (+audio)
  • uitbundig roepen omdat je blij bent vb: zij stonden te juichen toen de ballon de lucht in ging
  • 1) Vreugde uiten 2) Joelen 3) Vrolijk schreeuwen 4) Vreugdekreten 5) Jubelen
  • uiting geven aan vreugde Jaar van herkomst: 1285 (CG Rijmb. )
Toon uitgebreidere definities

Deze woorden beginnen met juichen:
juichend

Deze woorden eindigen op juichen:
toejuichen

Herkomst volgens etymologiebank.nl
juichen (luid vreugde uiten)

Vraag & Antwoord voor je slimme speaker
Wat is de verleden tijd van juichen?
De verleden tijd van juichen is 'juichte'. Het voltooid deelwoord is 'heeft gejuicht'.
Wat betekent juichen?
'luid laten horen dat je blij bent, vaak met veel mensen tegelijk'
Hoe spel je juichen?
juichen spel je J U I C H E N
Wat is een ander woord voor juichen?
Andere woorden voor juichen zijn joelen en jubelen.

Op andere websites
Zoek juichen op Woordenlijst.org
Zoek juichen op Google
Zoek juichen op Wikipedia