Ia de Angolees

zelfst.naamw. (m.)

Uitspraak:	[ɑŋxo'les]
Afbreekpatroon:	An·go·lees
Verbuigingen:	Angolezen (meerv.)

Ib de Ango|lese

zelfst.naamw.

Uitspraak:	[ɑŋxo'|lesə]
Afbreekpatroon:	An·go·lees
Verbuigingen:	Angolesen (meerv.)

iemand met de Angolese nationaliteit

II Angolees

bijv.naamw.

Uitspraak:	[ɑŋxo'les]
Afbreekpatroon:	An·go·lees

afkomstig uit of verband houdend met Angola

• 1) Inwoner van Centraal-Afrika 2) Inwoner van Afrika 3) Inwoner van Angola 4) Inwoner van Zuid-Afrika
• van Angola; uit Angola; in Angola iemand met de Angolese nationaliteit; iemand die behoort tot het Angolese volk; iemand die afkomstig is uit Angola; inwoner van Angola In het meervoud ook in toepassing op het volk.

Toon uitgebreidere definities

Is het 'de Angolees' of 'het Angolees'?

Het is 'de Angolees', want Angolees is mannelijk. Als je het aanwijst is het 'die Angolees'.

Wat is het meervoud van Angolees?

Het meervoud van Angolees is 'Angolezen'. Eén Angolees, twee Angolezen.

Wat betekent Ango|lese?

'iemand met de Angolese nationaliteit'

Hoe spel je Ango|lese?

Ango|lese spel je Hoofdletter-A N G O Hoofdletter-| L E S E

Zoek Angolees op Woordenlijst.org
Zoek Angolees op Google
Zoek Angolees op Wikipedia