Spreekwoorden met `wie`

Zoek


111 spreekwoorden en uitdrukkingen bevatten `wie`

  1. aan de zwier zijn (=uitgaan, drinken)
  2. alleen een piepend wiel krijgt olie (=door zich opvallend te gedragen bekomt men aandacht)
  3. de rokende vlaswiek niet uitblussen (=de ijverigheid niet doven)
  4. een spaak in het wiel steken (=door iemands ingrijpen gaat een plan van de ander niet door)
  5. een stok in het wiel steken (=iets of iemand tegenwerken)
  6. elk heeft genoeg in eigen tuin te wieden. (=bekritiseer geen anderen als je zelf niet perfect bent)
  7. er voor in de wieg gelegd zijn (=er zeer geschikt voor zijn)
  8. ere wie ere toekomt (=iemand die de eer verdient moet die ook krijgen)
  9. geen oud wijf bleef aan het spinnewiel (=iedereen kwam kijken)
  10. het geluk vliegt; wie het vangt die heeft het. (=geluk kan zo maar komen en zo weer gaan)
  11. het slechtste wiel van de wagen kraakt meest. (=de minst competente persoon is vaak ook de luidste)
  12. het vijfde rad/wiel aan de wagen (=totaal overbodig, ongewenst)
  13. het wiel opnieuw uitvinden (=dubbel werk doen)
  14. het wierookvat zwaaien (=lof toezwaaien)
  15. hij geeft niet om wiens huis in brand staat, als hij zich maar aan de gloed kan warmen (=overal voordeel uit halen, ongeacht gevolgen voor anderen)
  16. iemand in de wielen rijden (=iemand tegenwerken om te zorgen dat het mis gaat)
  17. iets in de wieg smoren (=iets van bij het begin vernietigen)
  18. in zijn wiek geschoten zijn (=zich beledigd voelen)
  19. niet in de wieg gesmoord (=niet van bij de opkomst vernietigd - al oud)
  20. op eigen wieken drijven (=zich volledig kunnen redden van het geld dat iemand verdient)
  21. paard in de wieg, kind in de wei (=uitdrukking van ongeloof gebruikt als iemand erg overdrijft. )
  22. uit wiens hand men eet wiens woord men spreekt (=diegene bij wie we ons geld verdienen geven we meestal gelijk)
  23. van de wieg tot aan het graf (=van de geboorte tot aan de dood)
  24. wie `s nachts gaat vissen moet overdag zijn netten drogen (=wie te veel heeft gedronken is de volgende dag niets waard)
  25. wie a zegt moet ook b zeggen (=als je eenmaal ergens aan begonnen bent, moet je het ook afmaken)
  26. wie aan de weg timmert heeft veel bekijks (=iemand die grote beslissingen moet nemen, krijgt vaak ook veel kritiek)
  27. wie appelen vaart, die appelen eet (=als je handelt in bepaalde goederen, dan zul je deze zelf waarschijnlijk ook gebruiken. / Iemand die bepaalde werkzaamheden voor een ander moet verrichten, geniet daar doorgaans zelf ook van)
  28. wie bang leeft, gaat ook bang dood (=je gaat zoals je geleefd hebt)
  29. wie boter op zijn hoofd heeft moet niet in de zon lopen (=wie schuldig is houdt zich best gedeisd)
  30. wie dan leeft die dan zorgt (=geen zorg om de toekomst van anderen)
  31. wie dan leeft, wie dan zorgt (=geen zorgen maken over de toekomst)
  32. wie de naam heeft, krijgt de daad (=wie bekend staat als misdadiger, krijgt de schuld)
  33. wie de pastoor niet eert, wie zijn absolutie riskeert (=om je ambitie te bereiken, moet je extra aardig zijn voor de hoge heren)
  34. wie de pot breekt betaalt de scherven (=de veroorzaker van schade moet de situatie zelf rechtzetten.)
  35. wie de schoen past trekke hem aan (=wie schuldig is mag zich aangesproken voelen)
  36. wie de teugel slap laat hangen, kan met een mak paard nog op hol raken. (=blijf altijd aandachtig en geconcentreerd)
  37. wie een hond wil slaan, vindt altijd wel een stok (=als je kritiek wil hebben op iemand, vind je altijd wel een reden)
  38. wie een kluitje heeft, heeft  er graag een turfje bij (=ieder probeert zijn bezittingen te vermeerderen)
  39. wie een kuil graaft voor een ander valt er zelf in (=wie een ander iets wil misdoen, kan er zelf het slachtoffer van worden)
  40. wie een paard uit de wei wil halen, moet het beest niet eerst met het halster tegen de kop slaan. (=je bereikt meer met vriendelijkheid, dan met strengheid)
  41. wie een varken is moet in het schot (=wie voor het ongeluk geboren is, hoeft geen geluk te verwachten)
  42. wie een zin begint met ik is een grote stommerik. (=ik aan het begin van een zin is niet zoals het hoort)
  43. wie eerst komt eerst maalt (=wie eerst komt krijgt het beste)
  44. wie eten wil moet de kok niet beledigen. (=hou je meerdere te vriend.)
  45. wie gaat slapen zonder te hebben gegeten, staat op zonder te hebben geslapen. (=voor de gezondheid zijn eten en slapen van belang.)
  46. wie geeft wat hij heeft, is waard dat hij leeft (=als je zoveel geeft zoveel je kunt, dan kan niemand je iets verwijten)
  47. wie gekheid zaait zal dwaasheid oogsten. (=als je ongebruikelijke dingen doet krijg je ook ongebruikelijke resultaten)
  48. wie goed doet, goed ontmoet (=wie goede dingen doet voor andere mensen kan soms ook goede dingen terug verwachten)
  49. wie het breed heeft laat het breed hangen (=iemand die veel geld heeft kan veel geld uitgeven)
  50. wie het dichtst bij het vuur zit, warmt zich het meest (=als je ergens nauw bij betrokken bent, geniet je het meeste voordeel ervan)

73 betekenissen bevatten `wie`

  1. wiens brood men eet, diens woord men spreekt (=diegene bij wie we ons geld verdienen geven we meestal gelijk)
  2. uit wiens hand men eet wiens woord men spreekt (=diegene bij wie we ons geld verdienen geven we meestal gelijk)
  3. het warm water (her)uitvinden (=iets wat reeds lang bekend is, presenteren alsof het een originele innovatie is. (Niet verwarren met `het wiel opnieuw uitvinden`))
  4. ken straten voor stegen (=je moet weten tot wie men zich wendt)
  5. de mijn is verkeerd gesprongen (=ongeveer als: wie een put graaft voor een ander, valt er zelf in)
  6. om de kracht van het anker te voelen moet men de storm trotseren (=pas als men iets ernstig meemaakt, weet men op wie men kan vertrouwen)
  7. de fiets aan de haak hangen (=stoppen met wielrennen)
  8. waar niets is verliest de keizer zijn recht (=van wie niets heeft, kan men niets vorderen)
  9. haantje de voorste (=voortrekker - wie altijd op het voorplan wil staan)
  10. de verloren zoon is terecht (=wat (of wie) al lang verloren was, is teruggevonden)
  11. weten uit welke hoek de wind waait (=weten hoe het in elkaar zit, wie de baas is)
  12. je pappenheimers kennen (=weten met wie men te maken heeft)
  13. een vogel die te vroeg zingt, wordt `s avonds van de kat gegeten. (=wie al te jong naar genot streeft, gaat te gronde.)
  14. wie het onderste uit de kan wil hebben die valt het lid op de neus (=wie altijd het uiterste wil, krijgt uiteindelijk niets)
  15. wie luistert aan de wand verneemt zijn eigen schand (=wie anderen afluistert, kan wel eens iets negatiefs over zichzelf horen)
  16. die wel doet, wel ontmoet. (=wie anderen goed behandelt, kan zelf goede behandeling verwachten.)
  17. wie de naam heeft, krijgt de daad (=wie bekend staat als misdadiger, krijgt de schuld)
  18. het paard moet tot de kribbe komen. (=wie belang heeft bij een zaak moet er zelf op uit gaan)
  19. wie een kuil graaft voor een ander valt er zelf in (=wie een ander iets wil misdoen, kan er zelf het slachtoffer van worden)
  20. wie liegt bedriegt. (=wie een leugen vertelt doet ook andere dingen die niet mogen)
  21. wie zijn gat brandt, moet op de blaren zitten (=wie een risico neemt, moet de gevolgen dragen)
  22. de voorsten doen wat de achtersten niet mogen (=wie eerst komt is in het voordeel)
  23. wie eerst komt eerst maalt (=wie eerst komt krijgt het beste)
  24. eerst in de boot keur van de riemen (=wie eerst komt, kan eerst kiezen)
  25. holle vaten bommen/klinken het hardst (=wie er het minste verstand van heeft, verkondigt het luidst zijn mening)
  26. wie in het schuitje zit moet meevaren (=wie ergens mee begonnen is moet dit ook afmaken)
  27. wie niet sterk is moet slim zijn (=wie geen macht of invloed heeft moet zijn slimheid gebruiken om je doel te behalen)
  28. wie niet waagt, wie niet wint (=wie geen risico neemt, die wint niets)
  29. de heler is net zo goed als de steler (=wie gestolen goed koopt is even slecht als de dief)
  30. wie goed doet, goed ontmoet (=wie goede dingen doet voor andere mensen kan soms ook goede dingen terug verwachten)
  31. het eerste gewin is kattengespin (=wie het eerste spelletje wint, verliest soms alle volgende spelletjes)
  32. wie honing wil eten moet lijden dat de bijen hem steken (=wie iets wil bereiken moet daar iets voor over hebben)
  33. adel verplicht (=wie in aanzien bij het volk staat, moet ook aan de verwachtingen van het volk voldoen)
  34. wie voor het oortje geboren is, zal tot de stuiver niet geraken (=wie in een lage sociale klasse geboren is, zal niet in een hogere sociale klasse terechtkomen)
  35. wie met honden omgaat, krijgt vlooien (=wie in slecht gezelschap verkeert, neemt slechte gewoonten over)
  36. het zijn sterke benen die de weelde kunnen dragen (=wie in weelde leeft moet oppassen om niet op het slechte pad te raken)
  37. het kwaad loont zijn meester (=wie kwaad doet, kwaad ontmoet)
  38. het kwaad straft zichzelf (=wie kwaad doet, kwaad ontmoet)
  39. wie wind zaait zal storm oogsten (=wie kwaad doet, zal er uiteindelijk zelf de gevolgen van dragen)
  40. wie met pek omgaat, wordt ermee besmet (=wie met slechte mensen omgaat neemt de gewoontes van die mensen over)
  41. wie niet horen wil, moet voelen (=wie niet luistert naar wijze raad, of wie ongehoorzaam is, zal de gevolgen wel aan den lijve ondervinden)
  42. wie naar zijn moeder en vader niet hoort moet het kalfsvel volgen (=wie niet naar zijn ouders luistert, moet soldaat worden)
  43. ongenode gasten zet men achter de deur (=wie niet welkom is, laat men niet binnen of laat men zo lang mogelijk wachten)
  44. wie niet werkt zal niet eten (=wie niet werkt verdient de kost niet)
  45. liggen de handen dan liggen de tanden (=wie niet werkt verdient niet genoeg om te eten)
  46. vieze varkens worden niet vet (=wie overal vies van is, zal niet veel te eten krijgen)
  47. in het veen kijkt/ziet men niet op een turfje (=wie rijk is let niet op een euro meer of minder)
  48. geduld is een schone zaak (=wie rustig afwacht wordt beloond)
  49. wie boter op zijn hoofd heeft moet niet in de zon lopen (=wie schuldig is houdt zich best gedeisd)
  50. wie de schoen past trekke hem aan (=wie schuldig is mag zich aangesproken voelen)

50 dialectgezegden bevatten `wie`

  1. 'n moel wie 'n scheurport, wie 'n schöp (=grote mond opzetten) (Weerts)
  2. 'ne kop wie ein ziej / zeef höbbe (=Vergeetachtig zijn) (Steins)
  3. 'ne kop wie eine ríéthamer höbbe (=flinke hoofdpijn, of drukkend gevoel in het hoofd) (Steins)
  4. 's naachts 'n kirrel, 's mörng's 'n kirrel (=wie 's nachts feestviert, moet 's ochtends niet zeuren) (Westerkwartiers)
  5. 't e no (g) ne skooën'n, ge zijt no (g) ne skooën'n gij! (=afkeuren wie niet meer meedoet (laf gedrag) ) (Waregems)
  6. 't gieët wie snuf (=als het gemakkelijk gaat) (Weerts)
  7. 't gijt om 't spel, niet om 'e knikkers (=het gaat er niet om wie wint, het gaat om de gezelligheid) (Westerkwartiers)
  8. 't is ne strongt wie hee maaj geschete (=hij heeft een groot gedacht van zichzelf) (Turnhouts)
  9. 't klópt wie 'ne sjwaerende vinger. (WT) (=Het (geldbedrag) klopt precies) (Mechels (NL))
  10. 't Lèste himme hèt geen maole (=wie sterft moet alles achterlaten) (Bilzers)
  11. 't meer is ok nooit vol (=wie veel heeft wil er nog meer bij) (Westerkwartiers)
  12. ' n gezich wie ein sliepbös höbbe (=erg ongezond uitzien) (Steins)
  13. ' t meer is nooit vol (=wie al veel heeft wil nog meer) (Westerkwartiers)
  14. a joean van wie bin jie een joean (=jongen) (Zeeuws)
  15. A-j botter op 'n kop hebt, mu-j nich in de zunne loop'n (=wie geen zuiver geweten heeft, kan zich beter koest houden) (Twents)
  16. A-j jokte em-m moei-j kraben (=wie jeuk heeft die moet krabben /) (Giethoorns)
  17. A-j over de hond koemen, koem ie ook over de start (=wie A zegt, moet ook B zeggen) (Giethoorns)
  18. A-j over de hond koemen,koem ie ook over de start (=wie A zegt moet ook B zeggen) (Giethoorns)
  19. a'j kniene hebt, he'j ok köttels (=wie ergens de lusten van heeft, heeft er ook de lasten van) (Twents)
  20. aan d'n êrreme gegaeve, es God gelieëndj (=wie iets geeft, wordt beloond) (Weerts)
  21. Addet wit, meudet zegge (=wie het weet, mag het zeggen..) (Brabants )
  22. ae/zae ee(d) ier een bitjen oar boven zèen/eur uuëgen (=je snapt waarschijnlijk niet wie ik bedoel) (Wichels)
  23. agge over d n duvel praot traptum op z ne steert (=binnenkomend iemand over wie men net aan het praten was) (Oudenbosch)
  24. aktie vragt om reaktie (=wie kaatst kan de bal verwachten) (Westerkwartiers)
  25. alle boom'm vang'n wiend (=wie je ook bent, elk krijgt wel eens tegenslag) (Westerkwartiers)
  26. Altiêd beej- ein wie Sint Teunis met 't vèrke (=Twee onafscheidelijke vrienden) (Weerts)
  27. an wie lig het (kaartspel) (=wie heeft er tot nu de hoogste kaart gelegd) (Waregems)
  28. aoën wae sjilt niks (=wie is volmaakt) (Munsterbilzen - Minsters)
  29. As ge goit, kriedum vaneiges terug in ou gezeecht (=wie de bal kaatst, kan de bal terug verwachten) (brabants)
  30. As ge ne neuze hét, keude rieken (=wie het schoentje past, trekt het aan) (Lokers)
  31. As ge slaopt de ge lacht, dan ben de mergevruug blij (=wie lachend slaapt, is de volgende morgen ook blij) (Brabants)
  32. as ich wis dat ich zo valle, dan hoch ich mich al ieêdër daol gelaag (=wie alles van te voren weet, kan sneller handelen) (Munsterbilzen - Minsters)
  33. as ie oe bek ewm hoalt, dan kunt wie normaal kuieren. (=als jij je mond even houdt, kunnen wij normaal overleggen.) (Twents)
  34. As Timo no noflik wie, wie hy dan ek leuk? (=als timo nou leuk is is ie dan leuk?) (Fries)
  35. aske liegt, gouje nor d’élle (=wie liegt gaat naar de hel) (Meers)
  36. aste alles van teviëre wis, worste allang sjatrijk (=wie alles zou weten, was schatrijk) (Bilzers)
  37. aste blaajfs finkële, geeste nog ës zën haan verbranne (=wie met vuur speelt, zal zich eraan verbranden) (Munsterbilzen - Minsters)
  38. aste hinne wilts hage, moeste de stront terbij pakke (=wie initiatief neemt, moet er de gevolgen van ook kunnen dragen) (Munsterbilzen - Minsters)
  39. aste mét den (h) ond slûps kraajste ook zen vlaaj (=pas op met wie je verkeert) (Bilzers)
  40. aste mèt den hond slieps krijgs te z'n vlie. (=wie bij de hond slaapt, krijgt zijn vlooien.) (Genker)
  41. aste mèt viër spiëls, konste dich verbranne (=wie het gevaar bemint, zal er in vergaan) (Munsterbilzen - Minsters)
  42. aste mèt zen twei viet opte grond blifs, gerokste geen paut vüraut (=wie niet waagt, blijft maagd) (Munsterbilzen - Minsters)
  43. aste nau en dan ès trëg kieks op ze laeve, laefste twei kër (=wie van herinneringen kan genieten, leef meerdere keren) (Munsterbilzen - Minsters)
  44. aste nie gees wërke, konste strak op zën kin kloppe (=wie niet werkt, niets eet) (Munsterbilzen - Minsters)
  45. aste nie lijsters, moessêt mér besnite (=wie niet hoort, moet maar voelen) (Munsterbilzen - Minsters)
  46. aste nie wils leistere, moesset mèr besniete (=wie niet wil luisteren, moet het maar voelen) (Munsterbilzen - Minsters)
  47. aste van terdievel kals, zieste zene stat (=wie we daar hebben) (Munsterbilzen - Minsters)
  48. aste van tërdievel kals, zieste zënë stat (=wie we daar hebben (we hadden het juist nog over u) (Munsterbilzen - Minsters)
  49. aste van vieër zits, konste van aater nie aofvalle (=wie zich vooraan houdt, heeft meer kans op slagen) (Munsterbilzen - Minsters)
  50. aste van viër zits, konste vanaater nie aofvalle (=wie eerst komt, eerst maalt en wie laatst komt, baalt) (Bilzers)




Bronnen

De spreekwoorden en gezegden zijn afkomstig van Wikiquote, Wikipedia en onze gebruikers. Op woorden.org is de uitleg ingekort en is herkomst van spreekwoorden en gezegden weggelaten.

Zie ook:
  • vaartips.nl Ruim 300 woorden, zegswijzen en uitdrukkingen met een maritieme achtergrond
  • debinnenvaart.nl Nog eens honderden zegswijzen en uitdrukkingen met een maritieme achtergrond
  • Het boek `De Latynsche spreekwyzen` uit 1755 met oud-Nederlandse vertalingen