Spreekwoorden met `voor het`

Zoek

21 spreekwoorden en uitdrukkingen bevatten `voor het`

  1. al voor heter vuren gestaan hebben (=er erger meegemaakt hebben)
  2. dat is alleen voor pater en mater en niet voor het hele convent (=dat is voor jou te hoog gegrepen)
  3. doekje voor het bloeden (=een schrale troost, of een ontoereikende, slechts symbolische maatregel)
  4. geen twee missen voor hetzelfde geld doen (=niet tweemaal hetzelfde zeggen of doen)
  5. het beste brood ligt voor het venster. (=wat je ziet is niet per se wat je krijgt)
  6. iemand voor het hoofd stoten (=iemand beledigen of kwetsen)
  7. iemand voor het lapje houden (=iemand iets wijs maken of voor de gek houden)
  8. iemand voor het naadgaren zetten (=iemand voor de schulden laten opdraaien)
  9. iets voor het voetlicht brengen (=iets onder de aandacht brengen)
  10. prijs de dag niet voor het avond is (=pas als alles gedaan is kun je zeggen of het goed ging)
  11. voor het blok zetten (=iemand onverwacht in een lastige positie brengen; bijvoorbeeld iemand dwingen te reageren die dat eigenlijk niet wil, of iemand dwingen een keuze te maken.<>)
  12. voor het inkoppen hebben (=een eenvoudige kans om in een discussie een punt te maken dankzij een voorzet van een ander)
  13. voor het lapje gaan (=zeer voorspoedig gaan zonder problemen)
  14. voor het opscheppen hebben (=meer dan genoeg hebben, zonder er iets voor te moeten doen)
  15. voor het vaderland wegnemen (=zomaar wegnemen)
  16. voor het voetlicht (=in de aandacht)
  17. voor het zingen de kerk uit (=coïtus interruptus)
  18. voor heter vuren gestaan hebben (=al groter problemen gekend hebben)
  19. voor hetzelfde geld (=net zo goed)
  20. wie voor het oortje geboren is, zal tot de stuiver niet geraken (=wie in een lage sociale klasse geboren is, zal niet in een hogere sociale klasse terechtkomen)
  21. zaken gaan voor het meisje. (=verplichtingen zijn belangrijker dan plezier)

24 betekenissen bevatten `voor het`

  1. om den brode doen (=alleen werken voor het geld en niet omdat het werk fijn/leuk is)
  2. het tij wacht op niemand. (=benut kansen voor het te laat is)
  3. de broek aan hebben (=de baas spelen (van een vrouw over haar man), het voor het zeggen hebben)
  4. aan de touwtjes trekken (=de baas zijn, alles regelen, het voor het zeggen hebben)
  5. het hinkende paard komt achteraan (=de grootste problemen houdt men voor het laatst)
  6. een hoge toon aanslaan (=doen alsof je het voor het zeggen hebt / luid en dwingend spreken)
  7. een slaapmutsje nemen (=een borreltje nemen voor het slapen gaan)
  8. het is kruis of munt, zei de non en ze trouwde de bankier (=een keuze voor het materiële kan ten koste gaan van het spirituele)
  9. de reis is nog niet ten einde als men kerk en toren herkent (=geef niet op voor het doel geheel is bereikt)
  10. geen twee hanen op een erf/werf (=geen twee bazen voor hetzelfde werk)
  11. een goede dam leggen. (=goed eten (voor het drinken van alcohol))
  12. oude schoenen wegwerpen voor men nieuwe heeft (=het onzekere voor het zekere nemen)
  13. de lakens uitdelen (=het voor het zeggen hebben, de baas spelen)
  14. hutje bij mutje leggen (=ieder draagt bij voor het deel dat die kan)
  15. bloot slaat dood (=iemand voor het blok zetten: iemand dwingen een keuze te maken)
  16. wie het kleine niet eert, is het grote niet weerd (=je moet waardering hebben voor het geringe)
  17. een koude mei een gouden mei. (=koude in mei is goed voor het land)
  18. je kunt wel alleen eten, maar niet alleen werken. (=men moet goed voor het personeel zijn.)
  19. de hond in de pot vinden (=te laat zijn voor het eten (alles is op))
  20. voor de rode deur moeten gaan (=voor het gerecht komen)
  21. voor zijn raap schieten (=voor het hoofd schieten)
  22. wie een varken is moet in het schot (=wie voor het ongeluk geboren is, hoeft geen geluk te verwachten)
  23. een schurftig paard vreest de roskam. (=wie wat op z`n geweten heeft, is bang voor het onderzoek)
  24. de juiste man op de juiste plaats zijn (=zeer geschikt zijn voor het werk)

50 dialectgezegden bevatten `voor het`

  1. 'n seenewoarietsje, 'n tseentewoareke (=kruisje op het voorhoofd voor het slapengaan) (Waregems)
  2. 't Book is um gedrage (=Je bent te laat voor het eten) (Mechels (NL))
  3. aalk tsijne, ten ee de koue niets (=ieder het zijne, dan is er niets voor het kwade (de duivel) ) (Lokers)
  4. Akelig, ‘n akelig brokkie (=Een stukle (papier oid) wat net niet geschikt is voor het doel datje voor ogen had. Ook: een lastig stukje van de route.) (Volendams)
  5. anne van de korre of trouën (=niet vrijen voor het trouwen) (Meers)
  6. Bij de klip rondgaon (=Rondgaan voor het stoeltjesgeld tijdens de kerkdienst te ontvangen) (Walshoutems)
  7. blamieëre (=voor het hoofd stoten) (Munsterbilzen - Minsters)
  8. buykevurtstof (=buitje voor het stof) (Mays)
  9. de gek met 'em scheer'n (=iemand voor het lapje houden) (Westerkwartiers)
  10. de joeng zen uitgeleend (=jonge vogeltjes die voor het eerst uitvliegen) (Ransts)
  11. der zal nog veel waotre nao de zièè vloejn (=het zal nog een tijdje duren voor het in orde komt) (Kortemarks)
  12. det's ein motje (=meisje dat zwanger is voor het huwelijk die moet trouwen) (Venloos)
  13. Dit bin-n de striekers (=De laatste turven wordt op het vuur gelegd voor het slapen gaan) (Giethoorns)
  14. Doch, t breer mer toew angesch kumet peard oe, et. (=Doe het hek dicht voor het paard.) (Nuths)
  15. doen we het nu voor het echie (=doen we het nu serieus) (Westlands)
  16. èen de bak èsset aete graotes (=een restaurant voor het gerecht brengen) (Munsterbilzen - Minsters)
  17. een piepke en 'n kreuske (=een zoentje en een kruisje voor het slapengaan) (Zwevegems)
  18. emes op eine stómp zètte (=iemand figuurlijk vastzetten; iemand voor het blok zetten) (Heitsers)
  19. Even stille wezen even aachter de pette (=Bidden voor het eten) (Giethoorns)
  20. god zegent'a en god bewoërt a (=avondzegening: voor het slapengaan wordt er een kruisje op het voorhoofd getekend, met de woorden `god zegene je en god beware je`) (Meers)
  21. Haat ver daste trouws zen ooge goed oëpe, mer kniep ze ternoë wol es tau! (=voor het huwelijk : ogen open, na het huwelijk : soms 1 oogje dicht!) (Bilzers)
  22. haat zen sjoen vër de gek (=hou je eigen voor het lapje) (Munsterbilzen - Minsters)
  23. hij zoo ziijn eigen moeder verkuupen (=iemand die alles doet voor het geld) (Wetters)
  24. Hoe laot iest? - Kwart vur ut knèènegat mèrege gaot ie keutele (=Hoe laat is het? - Kwart voor het konijnengat, morgen gaat hij keutelen) (Dongens)
  25. Ich bîn ver 't behââd van 't plat Hotems (=Ik ben voor het behouden van het Walshoutems dialect) (Walshoutems)
  26. iemëd mèt ze pietsje pakke (=iemand voor het lapje houden) (Munsterbilzen - Minsters)
  27. ik booise (=ik ga voor het dubbel aantal punten (kaartspel) ) (Waregems)
  28. Ik preau it juster foar it earst. (=ik heb het gisteren voor het eerst geproefd) (Fries)
  29. ik schoppe ow voor de schennepiepe (=Ik schop jou voor het scheenbeen.) (Achterhoeks)
  30. in Godsnaam det is neet gevlooktj (=een vloek inslikken (net voor het uitspreken)) (Heitsers)
  31. in zuil zijn (=slaperig, voor het inslapen, sluimeren) (Meers)
  32. je leert nooit een krepelen kenne voort gasthuus brand. (=je leert geen kreupele kennen voor het ziekenhuis in brand staat) (Flakkees)
  33. kakken goa veur bakken (=De roep van de natuur gaat vóór het werk) (Lokers)
  34. klets / bats veur d' hassens (=klap voor het hoofd) (Gronings)
  35. kruiske gev'n (=avondzegening: voor het slapengaan wordt er een kruisje op het voorhoofd getekend, met de woorden `god zegene je en god beware je`) (Meers)
  36. nen daog zonder laach, ésne verloeëre daog (=lachen is muziek voor het hart) (Munsterbilzen - Minsters)
  37. nen dikkop (=rijk persoon, iemand die het voor het zeggen heeft) (Lummens)
  38. Nen hond en ö paeërd mankt vur en scheet (=Zegt men tegen iemand die voor het minste klaagt) (Stals)
  39. Oeppassen veur d'achturenmuier. (=voor het donker thuis zijn.) (Beerses)
  40. ot 'n in z'n and sjchiet is 't e pannekoeke, en is geboëren me e klaverblatche (=Hij is voor het geluk geboren) (Veurns)
  41. segenawaurda: Krij' k mij segenawaurdaken (=Een kruisje vragen vóór het slapengaan) (Lebbeeks)
  42. stoemërik dat ich bèn, de zos zën eege aoën de kop hoë (=dommerik die ik ben, je zou jezelf voor het hoofd slaan) (Munsterbilzen - Minsters)
  43. Tussen mal en vroed (=te klein voor het een en te groot voor het ander, puberaal gedrag.) (Urkers)
  44. un bodumpie leggêh (=Eerst eten voor het drinken) (westlands)
  45. ut mot irst warre voor ut reeen (=het moet eerst een rotzooi zijn voor het netjes wordt) (Giessendams)
  46. ut mot irst warren wil ut reeen (=het moet eerst een rotzooi zijn, voor het netjes wordt) (Giessendams)
  47. van de vërkeirde kant zien (=kiezen voor het eigen geslacht) (Munsterbilzen - Minsters)
  48. Vei alle valle vei (=voor het geval dat) (Rotselaars)
  49. Ver ieder klapscheet (=voor het minste) (Essens)
  50. Veur 't zing denne karke uut wezen. (=voor het zingen de kerk uit gaan.) (Sallands)


Bronnen

De spreekwoorden en gezegden zijn afkomstig van Wikiquote, Wikipedia en onze gebruikers. Op woorden.org is de uitleg ingekort en is herkomst van spreekwoorden en gezegden weggelaten.

Zie ook:
  • vaartips.nl Ruim 300 woorden, zegswijzen en uitdrukkingen met een maritieme achtergrond
  • debinnenvaart.nl Nog eens honderden zegswijzen en uitdrukkingen met een maritieme achtergrond
  • Het boek `De Latynsche spreekwyzen` uit 1755 met oud-Nederlandse vertalingen