Eén spreekwoord bevat `vies`
- te vies om met een tang aan te pakken (=heel vies en smerig)
9 betekenissen bevatten `vies`
- er is geen zalf aan te strijken (=ergens niets aan kunnen doen of geen enkel zinvol advies mogelijk voor iemand)
- wat baten kaars of bril, als de uil niet zien en wil. (=gezegd als een koppig iemand advies of hulp negeert)
- te vies om met een tang aan te pakken (=heel vies en smerig)
- geef een ezel haver en hij loopt naar de distels. (=mensen zijn soms koppig en willen geen hulp of advies)
- wijze raad Is halve daad. (=met verstandig advies ben je al halverwege om succesvol te zijn)
- iets in de wind slaan (=naar een advies niet naar luisteren)
- over zijn nek gaan (=overgeven, braken, iets vies vinden)
- allemans raad is allemans zot. (=volg niet blindelings het advies van iedereen)
- vieze varkens worden niet vet (=wie overal vies van is, zal niet veel te eten krijgen)
50 dialectgezegden bevatten `vies`
- 'k wol heur met 'n tang nog niet aanpakk'n (=het is een vies vrouwtje) (Westerkwartiers)
- 'n Freute treeken (=Een vies gezicht opzetten) (Ronsisch)
- ’t és e vies oeër (=iemand die snel boos is, hij is vlug op zijn tenen getrapt) (Meers)
- Da luzzik nie (=Dat vind ik te vies om op te eten) (Valkenswaards)
- da's 'n hard gelag (=dat valt vies tegen) (Westerkwartiers)
- dae tuftj d'r neet in (=Hij is niet vies van drank) (Weerts)
- das nog heil viës (='t is pas gebeurd (nog vers)) (Munsterbilzen - Minsters)
- das vaul (=ba, das vies) (Munsterbilzen - Minsters)
- de konster sop van maoke (=vies en vettig) (Bilzers)
- det is ‘ne vètpoet, det is ‘n vèttig poetje (=dat is iemand die zich vies maakt) (Heitsers)
- doar ken ik mij wel veur schudd'n (=dat vind ik heel vies) (Westerkwartiers)
- doë geeste nog al ès vies van opkieke (=je gaat daar ferm versteld kunnen van staan) (Munsterbilzen - Minsters)
- doe ni zò wareakt (=doe niet zo vies) (Zeeuws)
- doeë maok ich gene kal aoën vies (=dat interesseert me helemaal niet) (Munsterbilzen - Minsters)
- doeë moestë gene kal aoën vies maokë (=dat is de moeite niet om u over op te jagen) (Munsterbilzen - Minsters)
- doeg dich de plak um, der sjteit ein vies bies (=Sla je sjaal om, er staat een koude noord oosten wind
Straatnaam Op de Bies) (Berg en Terblijts)
- e vies kadret (=moeilijke vrouw) (Veurns)
- Een troemp trekken (=Een vies gezicht trekken) (Teralfens)
- een vies maul trop trèkke (=iets niet mooi of goed vinden) (Munsterbilzen - Minsters)
- een vies smoel maooke (trèkke) op get (=iets niet lusten) (Munsterbilzen - Minsters)
- èètje kakka (=dat is vies) (Brugs)
- ei trekt e vies wezen; ei kikt koat (=hij trekt een lelijk gezicht) (Sint-Niklaas)
- en vies sjroemp krijge (=tegen zijn voeten krijgen) (Munsterbilzen - Minsters)
- ètse kaka (=dat is vies) (Gents)
- etsjen, vuile kaka (=afblijven, 't is vies) (Kaprijks)
- Gans af / bom / vies bom (=Dit is geweldig) (Leopoldsburgs)
- ge zoedt er no mee geen tange naar rieëkn (=zodanig vies is het, dat je het zeker niet zult vastnemen) (Waregems)
- gene kal aoën vies maokë (=niet te veel aandacht aan geven) (Munsterbilzen - Minsters)
- hae mok e gezich waajne kattestront (=hij trekt een vies gezicht, alsof hij kattestront heeft gegeten) (Munsterbilzen - Minsters)
- Hea hat sich begaait. (WT) (=Hij heeft zich vies gemaakt) (Mechels (NL))
- hij stak zien haand ien ' n wespenust (=hij ging zich met een vies zaakje bemoeien) (Westerkwartiers)
- ich hëb ë vies koet èn mën mëmoëre (=er is een stuk uit mijn geheugen verdwenen) (Munsterbilzen - Minsters)
- ich woen èn ë koet waaj Minster (=ik woon in een vies hol, zoals Munsterbilzen) (Munsterbilzen - Minsters)
- ij ee en vies haar is zijn ol (=hij is kwaad) (Gents)
- ij ès a zu vies as ui verk'n (=hij is heel slecht gezind) (Brakels)
- je kenn'n beder deur 't vuur vlieg'n as d'r deur kruup'm (=een vies klusje kun je maar beter snel uitvoeren) (Westerkwartiers)
- jis zoî vies lik ne kattestroent (=hij is net welgezind) (Lichtervelds)
- jis zoî vies lik ne kattestroent (=hij is humeurig) (Kortemarks)
- joengës blinkë en mètskës stinkë (of umgedrèd) (=jongens zijn proper en meisjes vies (of omgekeerd)) (Munsterbilzen - Minsters)
- katievig (=vies en onaantrekkelijk) (Veurns)
- Ke luppe zu vies of nen eirple (=geïrriteerd zijn) (Zelzaats)
- moa vies doeën (=een zonderlinge indruk geven) (Veurns)
- mottig weer (=raar, vies slecht weer) (Meers)
- n vies smoel trèkke (=hij trekt een zuur gezicht) (Munsterbilzen - Minsters)
- nen tout trekke (=een vies gezicht trekken) (winksels)
- op get spaajë (=vies zijn op iets) (Munsterbilzen - Minsters)
- t wicht haaj zich begaajdj (=van beneden tot boven vies gemaakt; helemaal ondergepoept) (Heitsers)
- tër weinig kal aon vies maoke (=behoedzaam zijn) (Munsterbilzen - Minsters)
- tis ne vieze kust mn kloîtn (=het is een vies iemand) (Kortemarks)
- toch mér ën vies snoet trèkke (=niet heel content zijn) (Munsterbilzen - Minsters)
Bronnen
De spreekwoorden en gezegden zijn afkomstig van Wikiquote, Wikipedia en onze gebruikers.
Op woorden.org is de uitleg ingekort en is herkomst van spreekwoorden en gezegden weggelaten.
Zie ook:
- vaartips.nl Ruim 300 woorden, zegswijzen en uitdrukkingen met een maritieme achtergrond
- debinnenvaart.nl Nog eens honderden zegswijzen en uitdrukkingen met een maritieme achtergrond
- Het boek `De Latynsche spreekwyzen` uit 1755 met oud-Nederlandse vertalingen