Spreekwoorden met `vies`

Zoek

Eén spreekwoord bevat `vies`

  1. te vies om met een tang aan te pakken (=heel vies en smerig)

9 betekenissen bevatten `vies`

  1. er is geen zalf aan te strijken (=ergens niets aan kunnen doen of geen enkel zinvol advies mogelijk voor iemand)
  2. wat baten kaars of bril, als de uil niet zien en wil. (=gezegd als een koppig iemand advies of hulp negeert)
  3. te vies om met een tang aan te pakken (=heel vies en smerig)
  4. geef een ezel haver en hij loopt naar de distels. (=mensen zijn soms koppig en willen geen hulp of advies)
  5. wijze raad Is halve daad. (=met verstandig advies ben je al halverwege om succesvol te zijn)
  6. iets in de wind slaan (=naar een advies niet naar luisteren)
  7. over zijn nek gaan (=overgeven, braken, iets vies vinden)
  8. allemans raad is allemans zot. (=volg niet blindelings het advies van iedereen)
  9. vieze varkens worden niet vet (=wie overal vies van is, zal niet veel te eten krijgen)

50 dialectgezegden bevatten `vies`

  1. 'k wol heur met 'n tang nog niet aanpakk'n (=het is een vies vrouwtje) (Westerkwartiers)
  2. 'n Freute treeken (=Een vies gezicht opzetten) (Ronsisch)
  3. ’t és e vies oeër (=iemand die snel boos is, hij is vlug op zijn tenen getrapt) (Meers)
  4. Da luzzik nie (=Dat vind ik te vies om op te eten) (Valkenswaards)
  5. da's 'n hard gelag (=dat valt vies tegen) (Westerkwartiers)
  6. dae tuftj d'r neet in (=Hij is niet vies van drank) (Weerts)
  7. das nog heil viës (='t is pas gebeurd (nog vers)) (Munsterbilzen - Minsters)
  8. das vaul (=ba, das vies) (Munsterbilzen - Minsters)
  9. de konster sop van maoke (=vies en vettig) (Bilzers)
  10. det is ‘ne vètpoet, det is ‘n vèttig poetje (=dat is iemand die zich vies maakt) (Heitsers)
  11. doar ken ik mij wel veur schudd'n (=dat vind ik heel vies) (Westerkwartiers)
  12. doë geeste nog al ès vies van opkieke (=je gaat daar ferm versteld kunnen van staan) (Munsterbilzen - Minsters)
  13. doe ni zò wareakt (=doe niet zo vies) (Zeeuws)
  14. doeë maok ich gene kal aoën vies (=dat interesseert me helemaal niet) (Munsterbilzen - Minsters)
  15. doeë moestë gene kal aoën vies maokë (=dat is de moeite niet om u over op te jagen) (Munsterbilzen - Minsters)
  16. doeg dich de plak um, der sjteit ein vies bies (=Sla je sjaal om, er staat een koude noord oosten wind Straatnaam Op de Bies) (Berg en Terblijts)
  17. e vies kadret (=moeilijke vrouw) (Veurns)
  18. Een troemp trekken (=Een vies gezicht trekken) (Teralfens)
  19. een vies maul trop trèkke (=iets niet mooi of goed vinden) (Munsterbilzen - Minsters)
  20. een vies smoel maooke (trèkke) op get (=iets niet lusten) (Munsterbilzen - Minsters)
  21. èètje kakka (=dat is vies) (Brugs)
  22. ei trekt e vies wezen; ei kikt koat (=hij trekt een lelijk gezicht) (Sint-Niklaas)
  23. en vies sjroemp krijge (=tegen zijn voeten krijgen) (Munsterbilzen - Minsters)
  24. ètse kaka (=dat is vies) (Gents)
  25. etsjen, vuile kaka (=afblijven, 't is vies) (Kaprijks)
  26. Gans af / bom / vies bom (=Dit is geweldig) (Leopoldsburgs)
  27. ge zoedt er no mee geen tange naar rieëkn (=zodanig vies is het, dat je het zeker niet zult vastnemen) (Waregems)
  28. gene kal aoën vies maokë (=niet te veel aandacht aan geven) (Munsterbilzen - Minsters)
  29. hae mok e gezich waajne kattestront (=hij trekt een vies gezicht, alsof hij kattestront heeft gegeten) (Munsterbilzen - Minsters)
  30. Hea hat sich begaait. (WT) (=Hij heeft zich vies gemaakt) (Mechels (NL))
  31. hij stak zien haand ien ' n wespenust (=hij ging zich met een vies zaakje bemoeien) (Westerkwartiers)
  32. ich hëb ë vies koet èn mën mëmoëre (=er is een stuk uit mijn geheugen verdwenen) (Munsterbilzen - Minsters)
  33. ich woen èn ë koet waaj Minster (=ik woon in een vies hol, zoals Munsterbilzen) (Munsterbilzen - Minsters)
  34. ij ee en vies haar is zijn ol (=hij is kwaad) (Gents)
  35. ij ès a zu vies as ui verk'n (=hij is heel slecht gezind) (Brakels)
  36. je kenn'n beder deur 't vuur vlieg'n as d'r deur kruup'm (=een vies klusje kun je maar beter snel uitvoeren) (Westerkwartiers)
  37. jis zoî vies lik ne kattestroent (=hij is net welgezind) (Lichtervelds)
  38. jis zoî vies lik ne kattestroent (=hij is humeurig) (Kortemarks)
  39. joengës blinkë en mètskës stinkë (of umgedrèd) (=jongens zijn proper en meisjes vies (of omgekeerd)) (Munsterbilzen - Minsters)
  40. katievig (=vies en onaantrekkelijk) (Veurns)
  41. Ke luppe zu vies of nen eirple (=geïrriteerd zijn) (Zelzaats)
  42. moa vies doeën (=een zonderlinge indruk geven) (Veurns)
  43. mottig weer (=raar, vies slecht weer) (Meers)
  44. n vies smoel trèkke (=hij trekt een zuur gezicht) (Munsterbilzen - Minsters)
  45. nen tout trekke (=een vies gezicht trekken) (winksels)
  46. op get spaajë (=vies zijn op iets) (Munsterbilzen - Minsters)
  47. t wicht haaj zich begaajdj (=van beneden tot boven vies gemaakt; helemaal ondergepoept) (Heitsers)
  48. tër weinig kal aon vies maoke (=behoedzaam zijn) (Munsterbilzen - Minsters)
  49. tis ne vieze kust mn kloîtn (=het is een vies iemand) (Kortemarks)
  50. toch mér ën vies snoet trèkke (=niet heel content zijn) (Munsterbilzen - Minsters)


Bronnen

De spreekwoorden en gezegden zijn afkomstig van Wikiquote, Wikipedia en onze gebruikers. Op woorden.org is de uitleg ingekort en is herkomst van spreekwoorden en gezegden weggelaten.

Zie ook:
  • vaartips.nl Ruim 300 woorden, zegswijzen en uitdrukkingen met een maritieme achtergrond
  • debinnenvaart.nl Nog eens honderden zegswijzen en uitdrukkingen met een maritieme achtergrond
  • Het boek `De Latynsche spreekwyzen` uit 1755 met oud-Nederlandse vertalingen