Spreekwoorden met `van een`

Zoek

30 spreekwoorden en uitdrukkingen bevatten `van een`

  1. als een blad van een boom veranderen/omkeren (=geheel anders gaan gedragen)
  2. beter van een stad dan van een dorp (=beter dat een rijke betaalt dan een arme)
  3. dat ging van een leien dakje (=dat ging vanzelf)
  4. dat is een alikruik van een vent. (=dat is een kleine dikke man.)
  5. dat is een paard van een daalder. (=dat is een trots mens)
  6. de liefde kan niet van één kant komen (=als je samen iets doet zal ieder moeten bijdragen)
  7. de liefde van een man gaat door de maag. (=je kan een man veroveren met goede kookkunst en lekker eten.)
  8. door de bril van een ander zien (=de mening van een ander blind vertrouwen)
  9. een boom van een kerel (=een grote man)
  10. een dijk van een baan (=een geweldige baan)
  11. een fluitje van een cent (=een eenvoudige taak)
  12. een klap van een lamme aap krijgen (=gekwetst worden)
  13. een schop van een ezel kunnen verdragen (=je moet het aankunnen dat iemand zonder verstand van zaken kritiek geeft)
  14. een slak op de goede weg, wint het van een haas op de verkeerde weg (=je kunt beter iets langzaam en goed doen, dan snel en niet goed)
  15. een tang van een wijf. / Een oude tang (=een heks, feeks. / Een oude lastige vrouw)
  16. er verstand van hebben als een kraai van een zaterdag (=er geen verstand van hebben)
  17. het puntje van een scherpe pen is `t felste wapen dat ik ken (=met een kritisch woord kan het meest worden bereikt)
  18. iemand spreken door het oor van een turfmand (=iemand heimelijk spreken, zodat niemand anders het hoort)
  19. je kunt van een kale kikker geen veren plukken (=er valt niets te halen bij iemand die niets heeft)
  20. met de hersens van een garnaal (=erg dom)
  21. met het verstand van een garnaal (=erg weinig verstand, erg dom)
  22. pluk maar veren van een kikvors (=van een arme kan je niet veel geld eisen)
  23. van een kale kip kun je niet plukken (=er valt niets te halen bij iemand die niets heeft)
  24. van een koude kermis thuiskomen (=teleurgesteld thuiskomen)
  25. van een leien dakje gaan (=bijzonder vlot en zonder problemen verlopen)
  26. van een mooi bord kun je niet eten (=aan uiterlijk alleen heb je niets)
  27. van een mooie / knappe tafel kun je niet eten. / van een mooi bord kun je niet eten. (=knap van uiterlijk heeft ook wel eens nadelen.)
  28. van een mug een olifant maken (=van een klein probleem onnodig een groot probleem maken, erg overdrijven)
  29. wie zijn eigen tuintje wiedt, ziet het onkruid van een ander niet (=het is beter om energie te steken in het verbeteren van jezelf, dan in het bekritiseren van anderen)
  30. zo dom als het achtereind van een koe/varken (=erg dom)

53 betekenissen bevatten `van een`

  1. haarscherp (=(van een afbeelding) getrouw tot in fijne details)
  2. eén rotte appel in de mand, maakt al het gave fruit te schand (=als één persoon uit een groep zich misdraagt, wordt de hele groep erop aangekeken. / Een negatieve beïnvloeding van één persoon kan vele anderen op het slechte pad brengen.)
  3. gedeelde smart is halve smart (=als je over problemen praat, dan kan je het makkelijker verwerken / door de problemen/ellende van een ander is het gemakkelijker de eigen problemen/ellende te dragen)
  4. twee geloven op een kussen daar slaapt de duivel tussen (=als twee personen van een verschillend geloof trouwen, gaat het zelden goed)
  5. dat is schering en inslag (=dat komt bijzonder vaak voor [onderdelen van een weefgetouw])
  6. dat kan Bruin(tje) niet trekken (=dat kunnen we ons niet veroorloven (afgeleid van een populaire naam voor trekpaarden))
  7. de broek aan hebben (=de baas spelen (van een vrouw over haar man), het voor het zeggen hebben)
  8. ketters wonen het dichtst bij de paus (=de beste vrienden van een machtig man zijn vaak zijn grootste vijanden)
  9. tussen de regels door lezen (=de diepere betekenis van een tekst begrijpen)
  10. eén onderrok trekt meer dan twee paarden. (=de invloed van een vrouw is heel sterk)
  11. een vrouwenhaar trekt sterker dan tien paarden. (=de invloed van een vrouw is zeer sterk)
  12. door de bril van een ander zien (=de mening van een ander blind vertrouwen)
  13. vreemde ogen dwingen (=de ogen van een vreemde heeft meer invloed op je dan van een bekende)
  14. andermans boeken zijn duister te lezen (=de toestand of bedoelingen van een ander zijn moeilijk in te schatten)
  15. recht praten wat krom is (=door een ingewikkelde, onjuiste redenering een onzuivere situatie, daad of besluit trachten van een rechtvaardiging te voorzien)
  16. een proefballonnetje oplaten (=door het doen van een uitspraak de mening van anderen peilen)
  17. buurmans leed troost (=door het verdriet of de pijn van een ander kun je je eigen verdriet en pijn beter verdragen)
  18. met gesloten beurs betalen (=door middel van een wederzijdse schuld het bedrag verrekenen)
  19. liefde is blind (=door verliefdheid de gebreken van een ander niet zien)
  20. voor het inkoppen hebben (=een eenvoudige kans om in een discussie een punt te maken dankzij een voorzet van een ander)
  21. je de wet niet voor laten schrijven (=geen bevelen accepteren van een ander)
  22. een nieuwe voordeur krijgen (=gezegd bij het bereiken van een tiende levensjaar, dus 10, 20, 30 etc.)
  23. beer op sokken (=gezegd van een dik, plomp persoon)
  24. het regent bakstenen (=gezegd van een hevige hagelbui)
  25. goed van de tongriem gesneden (=gezegd van een vlotte prater)
  26. Hollands welvaren (=gezegd van een zeer gezond uitziend persoon)
  27. struisvogelpolitiek (=het negeren of ontkennen van een probleem in de hoop dat het vanzelf verdwijnt.)
  28. een Augiasstal reinigen (=het opruimen van een vreselijk vuile boel)
  29. er voor opdraaien (=het werk van een ander doen)
  30. hoe hoger het hart, hoe lager de ziel (uit het Fries) (=hoogmoed is het kenmerk van een dwaas)
  31. iemand iets in de mond geven (=iemand de mening van een ander laten geven in plaats van de eigen mening)
  32. een volle buik peinst op geen lege. (=iemand die genoeg te eten heeft is niet bezig is met de zorgen van een ander)
  33. andermans veren (=iets van een ander (andermans eer))
  34. wie een zin begint met ik is een grote stommerik. (=ik aan het begin van een zin is niet zoals het hoort)
  35. de ogen zijn de spiegels der ziel (=in de ogen van een persoon herkent men het karakter)
  36. onder iemands duiven schieten (=klanten van een ander overhalen om klant te worden bij jou)
  37. omstaan leren (=leren schikken naar de wensen en bevelen van een ander)
  38. je rokje omkeren (=lid van een andere (bv politieke) partij worden)
  39. je mond voorbij praten (=meer zeggen dan dat er gezegd mag worden en/of het verklappen van een geheim)
  40. heet van de naald (=nog heel nieuw (van een product))
  41. een garnaal heeft ook een hoofd (=schertsend gezegd van een kind dat koppig aan zijn mening vasthoudt)
  42. er een eind/punt aan breien (=snel tot een afsluiting komen (bijvoorbeeld van een toespraak))
  43. met andermans kalf ploegen (=terwijl je de hulp van een ander gebruikt, doen alsof je het zelf alleen gedaan hebt)
  44. de boel de boel laten. (=tijdelijk afstand nemen van een lastige situatie of probleem)
  45. aalmoezen geven verarmt niet (=van een aalmoes te geven wordt men zelf niet armer)
  46. pluk maar veren van een kikvors (=van een arme kan je niet veel geld eisen)
  47. van een mug een olifant maken (=van een klein probleem onnodig een groot probleem maken, erg overdrijven)
  48. in de soep lopen (=volledig mislukken (van een plan))
  49. met passen en met meten wordt de meeste tijd versleten (=voorbereidingen zijn dikwijls het meest tijdrovend onderdeel van een taak)
  50. met andermans veren pronken (=weglopen met de ideeën van een ander, met iets van een ander zelf gaan pronken)

50 dialectgezegden bevatten `van een`

  1. `Geruik vleisj hilt zich langer` (=Opmerking van een verstokt roker) (Steins)
  2. 'n groantje metpikk'n (=mee profiteren van een ander) (Westerkwartiers)
  3. 'n kotlett, das is e stukske van e vèrke zenne rug (=een kortelet, das een stuk van een varken) (Lummens)
  4. 'n köttel wier intrekken (=zich terugtrekken van een belofte) (Twents)
  5. 'n snee van de griep (=griepaanval, begin van een griepaanval) (Meers)
  6. 't Geheim van e good huwelik is e kort memoriej. (=Het geheim van een goed huwelijk is een kort geheugen.) (Kinroois)
  7. 't gieët d'r lachendjes in en keumtj d'r huulendjes oet (=geboorte van een kind) (Weerts)
  8. 't is veele volk in de stoasje: gezegd van een weelderige boezem (=er is veel volk in de statie) (Klemskerks)
  9. 't ken beder van 'e stad as van 't dörp (='t kan beter van een rijke dan van een arme) (Westerkwartiers)
  10. 't kinnekken maalken, maalksen loaten drinken (=soort van streling met de hand onder de kin van een kind) (Sint-Niklaas)
  11. 't lopt op roltjes (=het gaat van een leien dakje) (Westerkwartiers)
  12. 't vol wa natteghied (=een aarzelend begin van een regenbui) (Waregems)
  13. 't Zakt, Hanne, kokt nog mar 'n eij (na het laten van een boer) (=Het zakt, Hanne, kook nog maar een ei.) (Dinthers)
  14. ’t zot éuft, ’t és meiren oeëgtag (=het zotte komt naar boven , 't is morgen hoogdag (spottende opmerking bij het zotte gedrag van een persoon)) (Meers)
  15. ' t Ergste waat dich kan euverkómme is te haoje van emes dae van einen angere hiltj! (=Het ergste wat je kan overkomen is te houden van iemand die van een andere houdt.) (Kinroois)
  16. ' t plat is er af (=gezegd van een baby die enkele maanden oud is) (Leefdaals)
  17. a es van goeie komaf (=hij is van goede afkomst, van een goede familie) (Meers)
  18. Aafgangk is meistal de viefdje gangk van e lekker aetentje! (=Diarree is meestal de vijfde gang van een lekker etentje!) (Kinroois)
  19. abbazjoer (=lampekap of oet van een madam) (Dendermonds)
  20. Afsmoorder (=Iemand die altijd sigaretten van een ander aanneemt maar nooit geen terug geeft) (Amsterdams)
  21. astij ein zijne kop hé, eent hij oak nie in tholleken van zijn gat (=hij is niet van een bepaald plan af te brengen) (Wetters)
  22. bedekk'n met de mantel van der liefde (=de fout van een ander accepteren) (Westerkwartiers)
  23. Bi-j de deure lopen (=Werkeloos zijn of herstellende van een ziekte) (Giethoorns)
  24. Bjeeln (=Op het laatste nippertje afzien van een trouw) (Maldegems)
  25. Bleuzn lijk 't zop van een roabe (=Lijkbleek zien) (Evergems)
  26. bom van 't vat (=bodem van een vat) (Meers)
  27. d'n oetgank doon / maken (=Zegening van een vrouw die pas bevallen is. Eerste kerkgang na de bevalling.) (Steins)
  28. da azuu ne kop op en virken stond, 'k en at vanzeleve gien uuflakke mier (=van een lelijkaard zegt men) (Gents)
  29. Da es ooch nö sjenderm (van gendarme) (=Zegt men van een bazig persoon) (Stals)
  30. da lëp makkemêntëg (=dat loopt niet van een leien dak) (Munsterbilzen - Minsters)
  31. da pakmech op menen ojem (=de kleding van een vrouw past perfect als het de mannen de adem afsnijdt) (Bilzers)
  32. Da-w ze nog langen maggn lusten, kriegn zal wel gaon (=Wordt wel eens gezegd bij het aanbieden van een borreltje) (Giethoorns)
  33. daaj konste opte vingers van één hand tülle (=dat zijn er niet veel) (Munsterbilzen - Minsters)
  34. dae haet ane waaj geluchtj (=hij kwam erachter dat het hard werken was (de waaj zit aan het einde van een vissenfuik en het is zwaar werk om die op te halen = luchte); zich in de vingers snijden (fig.) kruidenierswaren uit de koloniën) (Heitsers)
  35. dae haet ein stöm ôm koks (= cokes) te kloppe. (=wordt gezegd van een man met een harde zware stem) (Steins)
  36. Dao zeen manskaerels diej ein wolk van ein vrouw höbbe. Es diej dus ins weg is sjientj de zón! (=Er zijn mannen die een wolk van een vrouw hebben. Wanneer die dus weg is schijnt de zon!) (Kinroois)
  37. Dat geet waaj e fleetsje van ' n sênt (=Dat loopt van een leien dakje) (Bilzers)
  38. Dat geit wie ein dampnetele fluitje (=Dat gaat van een leien dakje) (Sittards)
  39. dat kump ziëker aut te K..t van een koe (=dat hemd is verfrommeld) (Munsterbilzen - Minsters)
  40. de haushaagstër vannë VIP hèt ook nog `mog` (=de huishoudster van een VIP noemt men ook wel eens 'dienstmaagd') (Munsterbilzen - Minsters)
  41. de liefde ken niet van één kaant komm' n (=men moet geven en nemen) (Westerkwartiers)
  42. de lócht is aan ‘t ujere (=er komt regen aan (ujere: wanneer de uier van een koe vol begint te raken, voordat de koe gekalfd heeft)) (Heitsers)
  43. De maaij zetten (=Hoogste punt van een bouw bereikt) (Zunderts)
  44. de polkes zen al geslegen woar dasse moete kommen (=van een tienermeisje met beginnende borstontwikkeling zegt men) (Denderleeuws)
  45. De smerigste vrouw'n heb de laekkerste koffie (=van een schoon bord kun je niet eten.) (Epers)
  46. de smjeirdag (=feest van een vereniging) (Sint-Niklaas)
  47. dè snee klopt lak 't gat van nen doeë vuigel (=ik voel een kloppende pijn in die wonde (die snede klopt gelijk het gat van een dode vogel) ) (Holsbeeks)
  48. De toarte è nès. (=wordt gezegd van een taart die niet al te droog is) (Zwevegems)
  49. Dèè op het wèèr lèt èn op aaner mans hin wijver, dèè doehgt nie. (=Hij, die op het weer let en op de vrouw van een ander, deugt niet.) (Genker)
  50. dèlper (=wâ dâ g'auverpakt bè d'auvernoëme van een stammenéi) (Dendermonds)


Bronnen

De spreekwoorden en gezegden zijn afkomstig van Wikiquote, Wikipedia en onze gebruikers. Op woorden.org is de uitleg ingekort en is herkomst van spreekwoorden en gezegden weggelaten.

Zie ook:
  • vaartips.nl Ruim 300 woorden, zegswijzen en uitdrukkingen met een maritieme achtergrond
  • debinnenvaart.nl Nog eens honderden zegswijzen en uitdrukkingen met een maritieme achtergrond
  • Het boek `De Latynsche spreekwyzen` uit 1755 met oud-Nederlandse vertalingen