Spreekwoorden met `tij`

Zoek


94 spreekwoorden en uitdrukkingen bevatten `tij`

  1. aan het eind van zijn Latijn zijn (=uitgeput zijn)
  2. alle tij heeft zijn weertij (=alles heeft een keerzijde)
  3. als buurmans huis brand is het tijd om uit te zien. (=leer van andermans problemen)
  4. als de stok stijf staat is de uil gaan vliegen (=zit je eenmaal met een erectie, dan is de wijsheid ver zoeken)
  5. als het tij verloopt verzet men de bakens (=men moet zich aan de omstandigheden aanpassen)
  6. als oude honden blaffen, is het tijd om uit te zien (=als ervaren mensen waarschuwen moet je luisteren)
  7. altijd brood eten verdriet ook. (=een mens wil ook eens een verzetje.)
  8. altijd de kwade pier zijn (=altijd als de schuldige aangewezen worden)
  9. altijd de oude knecht blijven (=geen vorderingen maken (ook geen achteruitgang))
  10. altijd het oude liedje (=steeds weer hetzelfde)
  11. altijd hetzelfde deuntje zingen (=steeds weer hetzelfde herhalen)
  12. beidt Uw tijd, duur Uw uur (=op de toren van de Amsterdamse koopmansbeurs)
  13. bij nacht en ontij (werken/zijn) (=wanneer anderen slapen)
  14. bij tijd en wijle. (=zo nu en dan)
  15. buurmans gras is altijd groener (=bij anderen lijkt het altijd beter (omdat men daar de interne problemen niet van kent))
  16. daar is geen woord Frans/Latijn/Chinees bij (=iedereen kan dat begrijpen)
  17. dat is Latijn voor mij (=dat begrijp ik niet)
  18. dat komt als mosterd na de maaltijd (=dat komt op een moment dat het geen nut meer heeft)
  19. de boog kan niet altijd gespannen zijn (=men moet zich soms ook kunnen ontspannen)
  20. de duivel schijt altijd op de grootste hoop (=het ongeluk treft meestal degenen die al in moeilijkheden verkeren.)
  21. de tand des tijds (=de sleet door de ouderdom)
  22. de tijd aan zich hebben (=weinig of niets te doen hebben)
  23. de tijd baart rozen (=ook de diepste (geestelijke) wonden helen na verloop van tijd)
  24. de tijd gaat snel, gebruik haar wel (=verspil nooit de tijd die je kan gebruiken)
  25. de tijd heelt alle wonden (=na lange tijd zal de pijn vanzelf over gaan)
  26. de tijd is snel, gebruikt hem wel. (=verspil geen tijd aan onbelangrijke dingen)
  27. de tijd kent geen genade (=de tijd gaat sneller voorbij dan je denkt)
  28. de tijd vliet snel gebruik hem wel (=doe wat je moet doen, terwijl je nog kan)
  29. de tijd zal het leren (=na verloop van tijd is er bekend hoe het gegaan is)
  30. de vuilste varkens willen altijd het beste stro. (=mensen die het niet verdienen willen evengoed het beste)
  31. de zee is altijd zonder water. (=hebberige mensen willen altijd meer)
  32. een dag is nooit zo nat of de zon schijnt altijd wat (=ook bij nare situaties zijn er lichtpuntjes)
  33. een glas op zijn tijd houdt de mot uit de maag. (=wordt gezegd door mensen die graag een borreltje lusten)
  34. een houten/stijve Klaas zijn (=nooit iets leuks willen)
  35. een kat komt altijd op z`n pootjes terecht (=ingewikkelde en vervelende dingen kunnen vanzelf weer voor elkaar komen)
  36. een kat komt altijd weer op zijn poten terecht. (=uiteindelijk komt het toch weer in orde.)
  37. een kind van zijn tijd (=iemand die leeft volgens de in zijn tijd heersende opvattingen)
  38. een roepende in de woestijn zijn (=niemand die naar je wil luisteren (bij raad/waarschuwingen))
  39. een vliegende kraai/vogel vangt/vindt altijd wat (=als je er maar op uit gaat, vind je altijd wel wat in je voordeel)
  40. een voet in de stijgbeugel hebben (=uitzicht hebben op bevordering)
  41. er is altijd wel ergens een vogel die zingt (=er is altijd wel een lichtpuntje als je maar goed je oren en ogen open zet)
  42. er is een tijd van komen en er is een tijd van gaan (=aan alles komt een einde)
  43. er is een tijd van spreken en er is een tijd van zwijgen. (=soms is het beter om niets te zeggen)
  44. er zijn altijd meer zwijgers dan sprekers (=lang niet iedereen komt altijd voor zijn mening uit)
  45. gezelligheid kent geen tijd (=als het gezellig is, is het niet erg als het wat later wordt)
  46. goed bij de tijd zijn (=snugger)
  47. het been stijf houden (=niet toegeven)
  48. het gras is altijd groener bij de buren (=er is altijd iets te vinden om jaloers op te zijn)
  49. het is altijd koekoek éénzang (=altijd hetzelfde verhaal vertellen of zelfde voorbeeld geven)
  50. het is altijd rouwen en trouwen (=het leven is een afwisseling van goede en slechte tijden)

198 betekenissen bevatten `tij`

  1. in de ijskast zetten (=(tijdelijk) niet uitvoeren)
  2. op jaren komen (=al een zekere leeftijd bereiken)
  3. sinds mensenheugenis (=al lange tijd)
  4. al lang en breed (=al lange tijd)
  5. sinds jaar en dag (=al lange tijd)
  6. kunnen lezen en schrijven (=al lange tijd goede diensten bewezen hebben)
  7. achter de wolken schijnt de zon (=alle nare dingen zijn tijdelijk en daarna wordt het beter)
  8. wie weet waarom de ganzen blootsvoets gaan? (=alles heeft een reden, ook al is die niet altijd even duidelijk)
  9. eet geen paaseieren op goede vrijdag (=alles op zijn tijd, het feest niet te vroeg vieren)
  10. komt tijd komt raad (=als er genoeg tijd overheen gaat, komt de oplossing vanzelf)
  11. er is geen ijs of het kost mensenvleis (=als er ijs op de sloten en vijvers ligt, verdrinken er altijd mensen)
  12. een vliegende kraai/vogel vangt/vindt altijd wat (=als je er maar op uit gaat, vind je altijd wel wat in je voordeel)
  13. mejen kan geen paard al lopende beslaan. (=als je het werk goed wil doen, moet je er de tijd voor nemen)
  14. als je hem een vinger geeft, neemt hij de hele hand (=als je iemand een beetje helpt, wil diegene altijd je hulp)
  15. hoop doet leven (=als je kan hopen op betere tijden, dan krijg je toch weer levenslust / zo lang je nog hoop hebt zijn er ook nog mogelijkheden)
  16. wie een hond wil slaan, vindt altijd wel een stok (=als je kritiek wil hebben op iemand, vind je altijd wel een reden)
  17. wanneer twee honden vechten om een been, loopt de derde ermee heen (=als twee strijdende personen of partijen zich richten op elkaar, kan een ander daarvan profiteren door zich datgene toe te eigenen waar om gestreden wordt)
  18. altijd de kwade pier zijn (=altijd als de schuldige aangewezen worden)
  19. op de kloosters reizen (=altijd bij vrienden of kennissen logeren)
  20. recht door zee gaan (=altijd eerlijk blijven/zijn)
  21. de pastoor gaat voor en de dominee loopt met hem mee (=altijd eerst de machtige mensen, dan de mindere mens)
  22. semper virens (=altijd groen)
  23. het is altijd koekoek éénzang (=altijd hetzelfde verhaal vertellen of zelfde voorbeeld geven)
  24. met alle winden meedraaien (=altijd iedereen gelijk geven)
  25. met alle winden draaien (=altijd iedereen gelijk geven)
  26. met alle winden waaien (=altijd iedereen gelijk geven / door alles en iedereen laten beïnvloeden)
  27. van leugens aaneenhangen (=altijd maar liegen)
  28. draaien als een molen (=altijd meegaan met de heersende mening - naar de mond van de toehoorder praten)
  29. wie veel begeert veel ontbeert (=altijd meer willen maakt ongelukkig)
  30. een bodemloos vat zijn (=altijd te weinig van iets zijn of opraken)
  31. onder een gelukkig gesternte geboren zijn (=altijd voorspoed hebben en gelukkig zijn)
  32. semper idem (=altijd weer hetzelfde)
  33. strijk en zet (=altijd weer opnieuw)
  34. niets dan wonden en builen zoeken (=altijd willen vechten)
  35. niet in een goed vel steken (=altijd ziek zijn, nooit gezond)
  36. op heterdaad betrappen (=betrappen tijdens de misdaad)
  37. buurmans gras is altijd groener (=bij anderen lijkt het altijd beter (omdat men daar de interne problemen niet van kent))
  38. in andermans weide lopen de vetste koeien. (=bij een ander lijkt het altijd beter)
  39. vis moet (wil) zwemmen (=bij een goede maaltijd hoort een goed glas wijn (bier))
  40. waar er twee ruilen moet er een huilen (=bij het ruilen is de een altijd beter af dan de ander)
  41. zo stijf als een bonenstaak (=bijzonder stijf)
  42. wie de teugel slap laat hangen, kan met een mak paard nog op hol raken. (=blijf altijd aandachtig en geconcentreerd)
  43. wanneer de boeren niet meer klagen, nadert het einde der dagen (=boeren klagen altijd)
  44. in februari klagen de boeren het minst. (=boeren klagen altijd maar februari heeft de minste dagen om in te klagen (grapje))
  45. kinderen die vragen worden overgeslagen (=brutale kinderen die altijd overal om vragen, worden genegeerd)
  46. na mij de zondvloed (=dat is een probleem dat zich pas voordoet als ik er niet meer ben - het zal mijn tijd wel duren)
  47. tussen mal en dwaas zijn (=de bakvisleeftijd hebben)
  48. aan de rand van het ravijn bloeien de mooiste bloemen (=de beste resultaten dragen tegelijkertijd de grootste risico`s)
  49. de mei van het leven (=de bloeitijd van het leven)
  50. het oog ziet altijd van zich af (=de eigen fouten ziet men niet, maar andermans fouten altijd wel)

7 dialectgezegden bevatten `tij`

  1. 't tij is gunsteg (=de omstandigheden werken mee) (Westerkwartiers)
  2. 't wird tij sijn ... (=het wordt tijd ...) (Waregems)
  3. as 't tij verlopt de boak'ns verzett'n (=bij de omstandigheden aanpassen) (Westerkwartiers)
  4. as 't tij verlopt, moet men de boak'ns verploats'n (=als iets anders gaat lopen, moet men het ook anders aanpakken) (Westerkwartiers)
  5. het tij is verloop'm (=je hebt je kans voorbij laten gaan) (Westerkwartiers)
  6. het tij wacht op gien mens (=de natuur gaat zijn eigen zekere gang) (Westerkwartiers)
  7. nen eezele zwieët iuëk os tij schijt (=tegen iemand die makkelijk zweet) (Kaprijks)




Bronnen

De spreekwoorden en gezegden zijn afkomstig van Wikiquote, Wikipedia en onze gebruikers. Op woorden.org is de uitleg ingekort en is herkomst van spreekwoorden en gezegden weggelaten.

Zie ook:
  • vaartips.nl Ruim 300 woorden, zegswijzen en uitdrukkingen met een maritieme achtergrond
  • debinnenvaart.nl Nog eens honderden zegswijzen en uitdrukkingen met een maritieme achtergrond
  • Het boek `De Latynsche spreekwyzen` uit 1755 met oud-Nederlandse vertalingen