Spreekwoorden met `spreken`

Zoek

9 spreekwoorden en uitdrukkingen bevatten `spreken`

  1. de kan aanspreken (=drinken)
  2. de prins spreken (=dronken zijn)
  3. er is een tijd van spreken en er is een tijd van zwijgen. (=soms is het beter om niets te zeggen)
  4. er niet van kunnen meespreken (=er niets over weten)
  5. iemand onder vier ogen spreken (=praten met iemand zonder dat anderen erbij zijn)
  6. iemand spreken door het oor van een turfmand (=iemand heimelijk spreken, zodat niemand anders het hoort)
  7. kinderen en dronkaards spreken de waarheid (=ze zeggen wat ze vinden, ze zijn ongeremd)
  8. voor de vuist weg (spreken) (=zonder voorbereiden iets moeten vertellen)
  9. voor dovemans oren spreken (=spreken tegen personen die niet willen horen)

41 betekenissen bevatten `spreken`

  1. van wal steken (=beginnen met spreken, beginnen met een verhaal)
  2. dat is Beulemans Frans (=dat is slecht Frans spreken. In België zeggen de Vlamingen dat over Waals. Walloniërs op hun beurt vinden Vlaams weer slecht Nederlands)
  3. een harde noot kraken (=dingen bespreken die moeilijk liggen, een moeilijk karwei doen)
  4. een hoge toon aanslaan (=doen alsof je het voor het zeggen hebt / luid en dwingend spreken)
  5. een Babylonische spraakverwarring (=door elkaar spreken zonder naar elkaar te luisteren en elkaar niet verstaan)
  6. man en paard noemen. (=duidelijke taal spreken)
  7. schone appels zijn ook wel zuur. (=een mooie vrouw is niet vanzelfsprekend een goede echtgenote)
  8. je woorden kauwen (=eerst nadenken en dan pas spreken)
  9. er geen woorden aan vuilmaken (=er niets eens over spreken)
  10. geluk en glas breekt even ras. (=geluk is niet vanzelfsprekend)
  11. een goed mondstuk hebben (=goed kunnen spreken)
  12. iemand aanschieten (=iemand aanspreken)
  13. iemand spreken door het oor van een turfmand (=iemand heimelijk spreken, zodat niemand anders het hoort)
  14. iemand een hart onder de gordel/riem steken (=iemand moed inspreken)
  15. iets in de groep gooien (=iets in een groep bespreken)
  16. iets met de mantel der liefde bedekken (=iets niet met anderen bespreken maar stilzwijgen en accepteren)
  17. een waarheid als een koe (=iets totaal vanzelfsprekends)
  18. met twee monden praten (=jezelf tegenspreken in verschillende situaties, niet eerlijk zijn)
  19. te woord staan (=luisteren naar en bereid zijn te spreken met)
  20. je licht niet onder de korenmaat zetten (=meespreken, je mening geven en laten merken dat je er iets van weet)
  21. over de doden niets dan goeds (=men ziet kwaadspreken over overledenen als iets heel onbeleefd, er mag niet gespot worden met de dood)
  22. het op een akkoordje gooien (=met elkaar afspreken iets op een bepaalde manier aan te pakken)
  23. er een vouwtje bij leggen (=niet meer over spreken)
  24. je woorden inslikken (=niet uitspreken)
  25. iets te verhakstukken hebben (=nog iets met iemand te bespreken hebben, nog iets te doen hebben)
  26. een liedje van verlangen zingen (=op allerlei manieren een wens uitspreken)
  27. op je stokpaardje zitten (=over je lievelingsthema spreken)
  28. de vuile was buiten hangen (=over onaangename zaken spreken met buitenstaanders)
  29. het woord voeren (=spreken (als afgevaardigde door anderen))
  30. als een blinde over de kleuren oordelen (=spreken alsof men een kenner is, over iets waar men niets van weet)
  31. een woord op zijn pas is zo goed als geld in de tas (=spreken op het juiste ogenblik is waardevol)
  32. een woord op zijn pas is een daalder waard (=spreken op het juiste ogenblik is waardevol)
  33. een tere snaar aanroeren (=spreken over iets waar men beter niet over had gesproken)
  34. voor dovemans oren spreken (=spreken tegen personen die niet willen horen)
  35. bij moeders pappot blijven (=thuis blijven - enkel spreken over iets waar men iets over weet)
  36. je woorden op een goudschaaltje wegen (=uiterst weloverwogen spreken)
  37. de handen dicht mogen knijpen (=van geluk mogen spreken)
  38. de mond roeren (=van zich laten horen, spreken)
  39. iemand de woorden uit de mond halen (=voor een ander spreken)
  40. iets ter tafel brengen (=voorstellen om iets te bespreken)
  41. het hebben over blauwe aardappelen en blauwe sokken (=zonder het aanvankelijk beseft te hebben over verschillende zaken spreken)

50 dialectgezegden bevatten `spreken`

  1. 'n stoute muil opemmen (=arrogant spreken) (Meers)
  2. ' t is hier net ' n jeud' nkerk (=ze spreken allemaal doorelkaar) (Westerkwartiers)
  3. ' t zit doar skeeëf (=ze spreken elkaar niet meer) (Waregems)
  4. A sprekt Antwaarps van gotterligge (=Hij probeert maar kan geen Antwerps spreken) (Antwerps)
  5. Aantwaarps klappe (=Antwerps spreken) (Antwerps)
  6. achterover praaten (=hollands spreken) (Zeeuws)
  7. braek mich nie de maul oëpe (=verplicht me niet om te spreken) (Munsterbilzen - Minsters)
  8. d'r is gien spreker die 'n zwieger verbetert (=soms is spreken totaal overbodig) (Westerkwartiers)
  9. da weten men klueten uk en tsen gin avekoueten (=wartaal spreken) (Erps)
  10. dan maagst de hand' n stief dichtkniep' n (=dan mag je van geluk spreken) (Westerkwartiers)
  11. dat-tje nog kost spreken (=indien hij nog in leven was) (Wichels)
  12. de hëbs mèr ene mond mè waol twei aure (=je moet meer luisteren dan spreken) (Munsterbilzen - Minsters)
  13. de maus zën twei hendsjës poene (=je mag van geluk spreken) (Munsterbilzen - Minsters)
  14. De mense klappe der schand van (=Schande spreken over iets) (Onze-Lieve-Vrouw-Waver)
  15. de wieës alléén mér ieëverrieëje doeër een strontkaar (=het zijn alleen de slechte mensen die kwaad over je spreken) (Munsterbilzen - Minsters)
  16. dieje mag in z'n pollekes reusse (=die mag van geluk spreken) (Loois)
  17. din't hast in munne box (=beter om elkaar te spreken in de rust) (brabants)
  18. e kaeske mauge branne (=van geluk mogen spreken) (Munsterbilzen - Minsters)
  19. een belebberde toeng hemme (=spreken in dronken toestand) (Winksels)
  20. één de mond snoer'n (=iemand het spreken verbieden) (Westerkwartiers)
  21. een staëde muil op-ên (=arrogant spreken) (Kaprijks)
  22. een vuil blek ên (=kwaad spreken) (Kaprijks)
  23. ei zit mè zèn uren (=hij is boos en niet aan te spreken) (Sint-Niklaas)
  24. eine kwakkert inne kael höbbe (=schor spreken) (Heitsers)
  25. es ui tonge noar de smesse toch (=wanneer een kind niet wil of durft spreken) (Ursels)
  26. et moete goej spraekers zin daaj zwijgers konne verbaetere (=spreken is zilver, zwijgen is goud) (Munsterbilzen - Minsters)
  27. etwie deur de stroent trekkn (=kwaad van iemand spreken) (kortemarks)
  28. foezelen (=niet geheel de waarheid spreken) (Huizers)
  29. frans met hoeër op kalle (=koeterwaals spreken) (Munsterbilzen - Minsters)
  30. ge hebt moar te spreken en uwe mond goat open. dat wordt geegd op altijd dezelfde aangename toon. (=je hebt veel goesting om bepaald voedsel vb mosselen met frieten. je komt thuis en je mama is dat juist aan het koken dan zegt ze) (Antwerps)
  31. Ge meugda (twieë) pollekes kusse (=Je mag van geluk spreken) (Onze-Lieve-Vrouw-Waver)
  32. ge meugt jn twièè antjes toîpeleggn (=je mag van geluk spreken) (Kortemarks)
  33. gezwieges van (=om maar niet te spreken over) (Heitsers)
  34. iej könt ' m hoaste nich an de veern kommen (=je kunt hem bijna niet te spreken krijgen) (Twents)
  35. ingëls kalle mèt nen heten iërappël èn zëne mond (=slecht engels spreken) (Munsterbilzen - Minsters)
  36. je mag zen antjes kussen (=hij mag van geluk spreken) (Brugs)
  37. je mag zn twièè andn toîpeleggn (=hij mag van geluk spreken) (Lichtervelds)
  38. je mag zn twièè andn toîpeleggn (=hij mag van geluk spreken) (Kortemarks)
  39. Joh, ik mossie juist effies sprekkuh (=Ik moest je juist even spreken) (westlands)
  40. klaikoeten (=plat dialect spreken) (Werviks)
  41. klappen es zulver (=spreken is zilver) (Heusdens)
  42. klappn lik etwieë zoender vel up zne buuk (=spreken zonder ervaring) (Lichtervelds)
  43. kloare wien schenk'n (=de waarheid spreken) (Westerkwartiers)
  44. kons tich ook opte `ladder` kalle (=kan jij goed AN spreken) (Munsterbilzen - Minsters)
  45. Kouten van land en zand en prochieaffairens (=Over van alles spreken) (Izegems)
  46. krange in de kop (=niet goed te spreken zijn) (Drents)
  47. lipsaas: 't Es lipsaas (=Ze spreken niet met elkaar) (Lebbeeks)
  48. mag zen pollekes kusse (=mag van geluk spreken) (Diesters)
  49. mé e sieselootsen spreken (=lispelen) (Massems)
  50. mee nen ieëdn ièrabbel in aaën mond (=onverstaanbaar spreken) (Kaprijks)


Bronnen

De spreekwoorden en gezegden zijn afkomstig van Wikiquote, Wikipedia en onze gebruikers. Op woorden.org is de uitleg ingekort en is herkomst van spreekwoorden en gezegden weggelaten.

Zie ook:
  • vaartips.nl Ruim 300 woorden, zegswijzen en uitdrukkingen met een maritieme achtergrond
  • debinnenvaart.nl Nog eens honderden zegswijzen en uitdrukkingen met een maritieme achtergrond
  • Het boek `De Latynsche spreekwyzen` uit 1755 met oud-Nederlandse vertalingen