29 spreekwoorden en uitdrukkingen bevatten `pan`
- aan de pan blijven hangen/kleven (=zich om bestwil ergens mee bemoeien maar er slecht afkomen)
- aan de pan gelikt hebben (=slecht terechtkomen of veel schade hebben)
- bederf geen pannenkoek om een ei (=op kleine dingen bezuinigen kan grotere gevolgen hebben)
- daar steekt meer in dan een enkele panharing (=daar zit meer achter)
- dat is opgelegd pandoer (=een duidelijke van te voren afgesproken zaak)
- de boog kan niet altijd gespannen zijn (=men moet zich soms ook kunnen ontspannen)
- de kroon spannen (=het hoogtepunt vormen)
- de ossen achter de ploeg spannen (=de zaak verkeerd aanpakken)
- de pan uit vliegen (=erg snel stijgen (inz. gezegd over prijzen))
- de pantoffel kussen (=onder de slof zitten)
- de vierschaar spannen. (=een rechtzitting houden. (vierschaar = middeleeuws gerechtelijk bestuur))
- een doos van pandora zijn (=een bron van problemen, ellende, ziekte en misère zijn)
- een huis met zilveren pannen. (=een huis waar een hoge hypotheek op rust)
- een mooi span voor een bokkenwagen (=een zonderling koppel)
- een pannetje lusten (=een borrel lusten)
- een veeg uit de pan krijgen (=een klap incasseren / op zijn donder krijgen / een standje krijgen)
- het op zijn pantoffels/sloffen afkunnen (=het gemakkelijk aankunnen)
- het paard achter de wagen spannen (=iets nutteloos doen of verkeerd aanpakken)
- iets in de pan hakken (=volledig verslaan)
- in de pan hakken (=volledig verslaan)
- in het gareel spannen (=aan het werk zetten)
- je doet de boter in de pan, maar bakt er niks van (=denken dat je iets begrijpt, terwijl je dat niet doet)
- je eer verpanden (=borg staan op zijn erewoord)
- je moet de snaren niet te sterk spannen (=je moet niet al te streng zijn, niet al te veel eisen)
- onder de pannen zijn (=de (geld)zaken goed voor elkaar hebben)
- onder de pantoffel zitten (=thuis niets te vertellen hebben)
- op gespannen voet (zijn) (=moeilijk met elkaar omgaan, ruzie)
- te veel pannen op het dak (=te veel die het kunnen horen)
- van december tot maart is de schol de pan niet waard (=platvis moet je in de zomer eten)
25 betekenissen bevatten `pan`
- op je zenuwen leven (=bijna overspannen geraken)
- de druk is van ketel (=de grootste spanning is voorbij)
- denken met kousen en schoenen in de hemel te komen (=denken dat men zich niet moet inspannen)
- iets in één adem uitlezen (=een boek waaraan je begonnen bent heel snel uitlezen, omdat je het zo spannend vindt)
- de bom is gebarsten (=een langdurige spanning of conflict is tot een uitbarsting gekomen)
- het vuur uit de sloffen lopen (=een uiterste inspanning leveren door hard te lopen)
- voor de kat zijn viool iets hebben gedaan (=een zinloze inspanning hebben geleverd)
- de beer is los (=er gebeurt opeens van alles; er ontstaat ruzie of paniek)
- een tandje bijzetten (=extra inspanning leveren. (de gashendel een tand verschuiven))
- beter hard geblazen dan de mond gebrand (=het is beter dat men zich inspant dan dat er door slordigheid of luiheid iets fout gaat)
- een mens is geen aardappel (=iedereen heeft zo nu en dan behoefte aan ontspanning)
- iemand het gat van de deur wijzen (=iemand zeggen dat die het pand moet verlaten of iemand wegsturen)
- aan het vinkentouw zitten (=in spanning iets afwachten en graag door willen)
- aan een dood paard trekken. (=je inspannen voor iets, dat tot mislukken gedoemd is)
- het hoofd koel houden (=kalm blijven, zich niet door de spanning laten meeslepen)
- de boog kan niet altijd gespannen zijn (=men moet zich soms ook kunnen ontspannen)
- een boer met kiespijn lacht niet (=mensen met pijn kunnen moeilijker ontspannen)
- zonder strijd, geen overwinning (=na grote inspanning wordt succes pas bereikt)
- op hete/gloeiende kolen zitten (=ongeduldig wachten / veel haast of spanning hebben)
- op je gemak zijn (=ontspannen zijn)
- gaar zijn (=uitgeput zijn, met name na geestelijke inspanning, bijvoorbeeld een hele dag vergaderen)
- de kont tegen de krib gooien (=weerspannig zijn)
- een zweetje op iets halen (=zich ergens fel voor inspannen)
- alles op alles zetten (=zich tot het uiterste inspannen om iets te bereiken)
- de schouders eronder zetten (=zich voor iets inspannen)
39 dialectgezegden bevatten `pan`
- 'n pan aaf höbbe (=Niet goed bij zijn verstand zijn) (Berg en Terblijts)
- 'n panne heirink (=een pan haring) (Overmeers)
- ' t zo druk hemme ès de pan mee vastenoavend (=het ergens heel druk mee hebben) (Luyksgestels)
- aan de pan blijven hangen (=als laatste achter blijven) (Amsterdams)
- aste én goeje leemgrond te diep gees zaeë, kumpter niks van aut (=veel boter in de pan hebben, maar er niets van bakken) (Munsterbilzen - Minsters)
- bij dich lik meir as één pan los (=jij bent nog zotter dan zot) (Munsterbilzen - Minsters)
- D'As in gien pan gecheite hé brie (=Dat is voortreffelijk gedaan hé vriend) (leuvens)
- da wor un pan mee spreeuwe (=dat wordt niets) (Oudenbosch)
- dae es met spek braoje oet de pan gesprônge (as 'nne herst) (=onnozele hals) (Weerts)
- dae haet ‘t zoeë drök wie de pan mèt vastelaovendj (=hij heeft het druk; met vastelaovendj wordt er namelijk veel gebakken) (Heitsers)
- dae haet ein pan aaf (=hij is niet goed bij z’n hoofd) (Heitsers)
- Dae hat ing pan oet. (WT) (=Hij is niet goed wijs) (Mechels (NL))
- Dae is 'm van de pan gesjprónge (=Hij (of zij) trekt zich niets aan van het ouderlijk gezag) (Mechels (NL))
- de kok n vaeg autte pan gaeve (=een timmerman op de vingers tikken) (Munsterbilzen - Minsters)
- de mauste pan nog autlêkke (=de restjes zijn voor u) (Munsterbilzen - Minsters)
- de pan uut kraeuwen (=de pan uit likken) (Flakkees)
- de póppe án 't dânse (=de vlam in de pan) (Horster)
- de waaj inzètte (=het lekkerste eten uit de pan vissen, flink beginnen te eten) (Heitsers)
- Dich höbs un pan aaf (=Dat meen je niet) (Margratens)
- dich höbs un pan aaf, dich has un bom geköpt, dich hasse neet mie neuj (=jij bent gek) (Limburgs)
- Dich kèns mich gans de buim in!
Du hubs 'n pan oet (=Jij bent helemaal gek!) (Valkenburgs)
- Die is met visbakke uit de pan gespronge (=Daar mankeert iets aan) (Monnickendams)
- Doe tiks neet richtig, doe höbs eine sjlaag, doe höbs ein pan aaf (=Jij spoort niet goed) (Roermonds)
- een vèëg aut de pan gèëve (=naar zijn voeten geven) (Bilzers)
- ën goej sjroemp krijge / gaeve (=een veeg uit de pan krijgen / geven) (Munsterbilzen - Minsters)
- gij meut de pan uitlekke (=het laatste restje is voor jou) (Oudenbosch)
- has doe ing pan aaf (=Heb jij ze wel allemaal op een rijtje) (kerkraads)
- He brie, da's in gien pan gescheite zelle (=He broer, dat was nog iets (bewondering) ) (leuvens)
- iemed ne sproenk zétte (=iemand een veeg uit de pan geven) (Bilzers)
- Ik hou mich enne hiep in de pan (=ik ga me een biefstuk bakken) (Venloos)
- Je bedoelt het goed maor je blijft an de pan hange (=Hij probeert de waarheid boven tafel te krijgen / situatie te redden / te bemoeien voor de goeie zaak / Zich om bestwil met iets bemoeien maar komt er slecht van af.) (Utrechts)
- Ok op een schelle pan past wal een lid (=Geen pot zo scheef of er past een deksel op) (Drents)
- Veur eine bökkem weurt de pan neet opgezat (=Dat loont de moeite niet) (Steins)
- vor ne bukkum zette we de pan nie op (=dat is de moeite niet waard) (Oudenbosch)
- Vrouldje-emancipatie hiltj op es ze mètte wage in pan valle! (=Vrouwen-emancipatie houdt op wanneer ze met de wagen in panne vallen!) (Kinroois)
- ze lot effe stoom aof (=de kokkin haalt de druk van de pan) (Munsterbilzen - Minsters)
- zen snië dër de pan sloore (=zijn boterham dik door het pannevet trekken) (Munsterbilzen - Minsters)
- zij zijn de lachenduh derduh (en jij blijft aan de pan hangen) (=Profiteur van andermans ongeluk of conflict) (Utrechts)
- zoeë drök as de pân met vastelaovundj (=flink eten tijdens carnaval zo vlak voor de vasten) (Weerts)
Bronnen
De spreekwoorden en gezegden zijn afkomstig van Wikiquote, Wikipedia en onze gebruikers.
Op woorden.org is de uitleg ingekort en is herkomst van spreekwoorden en gezegden weggelaten.
Zie ook:
- vaartips.nl Ruim 300 woorden, zegswijzen en uitdrukkingen met een maritieme achtergrond
- debinnenvaart.nl Nog eens honderden zegswijzen en uitdrukkingen met een maritieme achtergrond
- Het boek `De Latynsche spreekwyzen` uit 1755 met oud-Nederlandse vertalingen