Spreekwoorden met `pak`

Zoek

16 spreekwoorden en uitdrukkingen bevatten `pak`

  1. averechts uitpakken (=helemaal verkeerd aflopen. Tegengesteld uitpakken)
  2. bepakt en bezakt (=met (veel) bagage)
  3. bij de pakken neerzitten (=geen oplossing meer zoeken, niet meer verder doen)
  4. de draad oppakken (=doorgaan van de plaats waar je was gestopt)
  5. de jongste ezel moet het pak dragen (=de jongste moet de vervelende klusjes opknappen)
  6. een pak van het hart (=een grote opluchting)
  7. een pakje wordt een zakje. (=als je een probleem niet aanpakt kan het zich uitbreiden en erger worden.)
  8. geen katje om zonder handschoenen aan te pakken (=geen gemakkelijk persoon)
  9. gepakt en gezakt (=klaar voor vertrek (met alle koffers ingepakt))
  10. ieder meent dat zijn eigen pak het zwaarst is. (=mensen overdrijven hun eigen moeilijkheden in vergelijking met die van anderen)
  11. iemand bij de lurven pakken (=iemand stevig vastpakken)
  12. iemand die behoorlijk kan uitpakken (=iemand die ongeremd zijn toorn kan uiten)
  13. je als een kat in een vreemd pakhuis voelen (=je ergens niet thuis voelen)
  14. met pak en zak (gaan) (=met veel bagage gaan)
  15. te vies om met een tang aan te pakken (=heel vies en smerig)
  16. van hetzelfde laken een pak (=dezelfde soort aanpak of respons)

46 betekenissen bevatten `pak`

  1. de handen uit de mouwen steken (=aan de slag gaan en aanpakken)
  2. vele handen maken licht werk (=als een karwei samen wordt opgepakt is het snel en gemakkelijk gedaan)
  3. een pakje wordt een zakje. (=als je een probleem niet aanpakt kan het zich uitbreiden en erger worden.)
  4. de kaas niet van het brood laten eten (=de voordelen niet zomaar laten afpakken)
  5. de leer veroordelen maar de leraar sparen (=de wortel van het probleem niet aanpakken)
  6. de ossen achter de ploeg spannen (=de zaak verkeerd aanpakken)
  7. van hetzelfde laken een pak (=dezelfde soort aanpak of respons)
  8. het juiste midden vinden (=een goed evenwicht vinden tussen twee tegengestelde aanpakken. Bijvoorbeeld, als het er om gaat hoeveel bevoegdheden de politie moet hebben om de rechtsstaat te handhaven)
  9. van de bok (laten) dromen (=een pak slaag (laten) krijgen)
  10. over de knie leggen (=een pak slaag geven)
  11. op je baadje krijgen (=een pak slagen krijgen)
  12. alle dingen hebben twee handvatten. (=er zijn vaak meerdere manieren zijn om een situatie aan te pakken)
  13. zo glad als boter (=erg glad - moeilijk te pakken te krijgen)
  14. van zessen klaar (=erg handig zijn en van aanpakken weten)
  15. er van langs krijgen (=erge straf krijgen, al dan niet met een pak slaag)
  16. bot vangen (=ernaast pakken, het niet krijgen)
  17. dweilen met de kraan open (=geen kans op succes hebben, omdat men de symptomen bestrijdt zonder de oorzaak aan te pakken)
  18. van wanten weten (=goed weten hoe men iets moet aanpakken)
  19. een goede beurt geven (=grondig reinigen, grondig aanpakken)
  20. averechts uitpakken (=helemaal verkeerd aflopen. Tegengesteld uitpakken)
  21. uit een ander vaatje tappen (=het anders aanpakken)
  22. het over een andere boeg gooien (=het anders aanpakken)
  23. er met de grove bijl in hakken (=het brutaal aanpakken)
  24. het touw wat vieren (=het iets minder streng aanpakken)
  25. je verstand gebruiken (=het verstandig aanpakken)
  26. de Hebreeërs bouwden het, maar de Egyptenaren hebben het. (Exodus 1:11-14) (=het vuile werk door anderen opknappen en het resultaat zelf pakken)
  27. iemand op de hielen zitten (=iemand bijna te pakken hebben)
  28. iemand onder handen nemen (=iemand flink aanpakken / mishandelen)
  29. iemand van katoen geven (=iemand met een pak slaag of woorden straffen)
  30. iemand bij de lurven pakken (=iemand stevig vastpakken)
  31. het paard achter de wagen spannen (=iets nutteloos doen of verkeerd aanpakken)
  32. gepakt en gezakt (=klaar voor vertrek (met alle koffers ingepakt))
  33. met bed en bult (=met alles wat men bijeen kan pakken op reis gaan)
  34. het op een akkoordje gooien (=met elkaar afspreken iets op een bepaalde manier aan te pakken)
  35. nieuwe bezems vegen schoon, maar oude bezems kennen alle hoeken en gaten (=nieuwe medewerkers (of: nieuwe leiders) pakken de zaken grondig aan, maar oude medewerkers (of: oude leiders) weten hoe het moet op grond van ervaring)
  36. op een andere leest schoeien (=op een andere manier aanpakken)
  37. de steven wenden (=op een andere manier de dingen gaan aanpakken)
  38. kort en goed valt licht en zoet. (=pak dingen snel op en doe het goed)
  39. het staat geschreven en gedrukt je moet krabben waar het jeukt (=problemen bij de bron aanpakken)
  40. iemand de pen op de neus zetten (=streng ondervragen of aanpakken)
  41. aan de haak slaan (=te pakken krijgen)
  42. bij de kladden krijgen (=te pakken krijgen)
  43. je lijn vasthouden (=voortgaan volgens de vanaf het begin gehanteerde aanpak)
  44. de wil voor de daad nemen. (=waarderen dat het goed bedoeld is ook al pakte het anders uit)
  45. kip, ik heb je (=ziezo, dat is gelukt / ik heb je te pakken!)
  46. aan je palen trekken (=zonder mededeling inpakken en wegwezen)

50 dialectgezegden bevatten `pak`

  1. 'k ken oe wa, 'k pak oe an (=ik ken jou wel, ik zal je een lesje leren) (twents)
  2. 'n pak op pens geev'n (=Op z'n donder geven) (Drents)
  3. 'n pak slaugen of een rammelinge (=een pak slaag) (Overmeers)
  4. ' n botte hoei (=een pak hooi) (Overmeers)
  5. ' t gebuk krijge / de duvel voor ze nuwe jaor krijge / ze hebbe-n-' m twee blauwe lampe geslaoge (=slaag krijgen, 'n flink pak) (Utrechts)
  6. ' t is van ' t zulfde loak' n ' n pak (=het komt op hetzelfde neer) (Westerkwartiers)
  7. Aargens pak an em-m (=Stevig kunnen vastpakken) (Giethoorns)
  8. Afslòn (=pak rammel geven) (Helenaveens)
  9. Agge da doe dan stomp ik u himmel noar den erdal! (=Indien u dat nogmaals uitvoert ben ik bang dat ik een pak slaag uit ga delen.) (Tilburgs)
  10. Aske naa ne oëtskitj gevek a ne kartesj dagge steirekes ziet (=Als je nu niet stopt geef ik je een pak rammel) (Liedekerks)
  11. asset de koje kant pak (=als het tegenzit) (Munsterbilzen - Minsters)
  12. aste mots moes höbbe, zèkset mèr (=je vraagt om een pak rammel) (Munsterbilzen - Minsters)
  13. bèttum in de koit (=pak hem) (Geldermalsens)
  14. biet ' m in de rugge (=pak hem!) (Deventers)
  15. Blief met de klamotten d’r af , of ik krieg ow be’j de klammieten. (=Blijf met de vingers er vanaf anders pak ik jou) (achterhoeks)
  16. d'es e pak beter (=da's een stuk beter) (Wichels)
  17. da pak bij mich geen verf (=dat gaat je bij mij niet lukken) (Munsterbilzen - Minsters)
  18. da pak mae (=dat ontroert me) (Wichels)
  19. da pak mich! (=dat ontoert me) (Munsterbilzen - Minsters)
  20. da's 'n pak van mien haart (=dat is een zorg minder) (Westerkwartiers)
  21. da's den iejste varkespuujt da'k vandoag vast pak (=gij zijt de eerste mens die ik vandaag een hand geef) (lenniks)
  22. Dae höb ich ' ns flink doorgelaote / betrokke (=Een pak slaag geven) (Steins)
  23. dae kriëgdae kriëg e pak zwiemel waai ter nog naut ho (ch) gehad (=die kreeg een goede rammeling) (Bilzers)
  24. Dae stinkt nao de stek (=Solliciteren naar een pak slaag) (Steins)
  25. daggum nie aanneemt (=pak nou eens aan!) (Bredaas)
  26. dalik houw ich dich op dien priej!! (=dadelijk geef ik je 'n pak slaag!!) (Steins)
  27. Dan hilt dien kuntje kermes (=Dan krijg je een pak voor de broek) (Venloos)
  28. Daor zit wel pak an (=Iets stevig kunnen vastpakken) (Giethoorns)
  29. das 'n rib aut më lijf (=dat kost me een pak geld) (Munsterbilzen - Minsters)
  30. dasse pak van men hat (=één zorg minder) (Munsterbilzen - Minsters)
  31. dat pak bij mich geen verf (=daar trap ik niet in) (Bilzers)
  32. dat pak ich tich kojëlëk (=dat neem ik je kwalijk) (Munsterbilzen - Minsters)
  33. dat pak mich op mënen ojëm (=ik ben heel ontroerd) (Munsterbilzen - Minsters)
  34. dat zel 'k em betoald zett'n (=ik pak hem wel terug) (Westerkwartiers)
  35. de vingers jeuk'n mij (=ik zou hem zo graag een pak slaag geven) (Westerkwartiers)
  36. die gi mi de pak nêve de deur (=die verkoopt costuums aan huis) (Boakels)
  37. die zijn vantzelfde laoke en pak (=die zijn allebei even erg) (Oudenbosch)
  38. doë geet wir get autvalle (=verwacht je maar aan een pak regen) (Munsterbilzen - Minsters)
  39. Doe krisse dalik gereete / getoek (=Jij krijgt straks een pak rammel) (Roermonds)
  40. dor ejje ne goei pak oeën (=iemand die goed in het vlees zit) (Meers)
  41. dor èk gene pak op (=iets niet kunnen vatten, begrijpen) (Sint-Niklaas)
  42. e éé zèn auver gekregen (=hij heeft zijn haver gekregen, hij heeft een pak slaag gekregen) (Meers)
  43. E pak rammel (=Een pak slaag) (Onze-Lieve-Vrouw-Waver)
  44. e toeffeling geven (=een pak slaag geven) (Veurns)
  45. één 'n pak op 'e huud geev'm (=iemand afranselen) (Westerkwartiers)
  46. Een dufteg möltj’n op de latt’n krieg’n. (=Een stevig pak slaag krijgen.) (Aaltens)
  47. een goei vossink kroigen / een goei rammeling kroigen (=een pak rammel krijgen) (Moorsel)
  48. Een mäöltjen op de latt’n kriegen. (=Een pak slaag krijgen.) (Achterhoeks)
  49. Een smjèring (=Een pak slaag) (Clings)
  50. een toefeling, en rammeling, motten rond a oere (=een pak slagen krijgen) (ternats)


Bronnen

De spreekwoorden en gezegden zijn afkomstig van Wikiquote, Wikipedia en onze gebruikers. Op woorden.org is de uitleg ingekort en is herkomst van spreekwoorden en gezegden weggelaten.

Zie ook:
  • vaartips.nl Ruim 300 woorden, zegswijzen en uitdrukkingen met een maritieme achtergrond
  • debinnenvaart.nl Nog eens honderden zegswijzen en uitdrukkingen met een maritieme achtergrond
  • Het boek `De Latynsche spreekwyzen` uit 1755 met oud-Nederlandse vertalingen