Spreekwoorden met `luid`

Zoek

5 spreekwoorden en uitdrukkingen bevatten `luid`

  1. de grote klok luiden (=op opvallende wijze bekend maken)
  2. de klok hebben horen luiden maar niet weten waar de klepel hangt (=ergens over gehoord hebben, zonder er echt iets van af te weten)
  3. de klok luiden maar niet schaften (=wel beloven maar niet doen)
  4. iemands geluid niet horen (=niet naar iemand willen luisteren)
  5. waar de klok luidt, daar is een kapel. (=geruchten hebben vaak een kern van waarheid)

10 betekenissen bevatten `luid`

  1. van de daken schreeuwen (=aan iedereen luid kenbaar maken)
  2. het slechtste wiel van de wagen kraakt meest. (=de minst competente persoon is vaak ook de luidste)
  3. holle vaten klinken het hardst. (=de minst competente persoon is vaak ook de luidste)
  4. ijdele tonnen rollen het hardst. (=de minst competente persoon is vaak ook de luidste)
  5. een hoge toon aanslaan (=doen alsof je het voor het zeggen hebt / luid en dwingend spreken)
  6. een hazenslaapje (=een slaap, die zo licht is, dat men bij `t minste geluid wakker wordt)
  7. dat horen en zien je vergaat (=erg luid)
  8. iets prediken/verkondigen (=iets luid, voor iedereen, verkondigen)
  9. in de luwte vallen (=op minder luide toon verder praten)
  10. holle vaten bommen/klinken het hardst (=wie er het minste verstand van heeft, verkondigt het luidst zijn mening)

17 dialectgezegden bevatten `luid`

  1. Amai das hie een echt kiekeskot (=Dat is hier veel lawaai, luid praten onder elkaar) (Herentals)
  2. Bleuëke waaj ë kaaf (=luid roepen als een kalf) (Munsterbilzen - Minsters)
  3. de (kark) klokken, carillon, op urk is ditter alteid mar eene, dus de klokke luid is et gezegde. (=beiaard) (Urkers)
  4. dich hëbs genen tëlëfao naudig! (=je spreekt te luid aan de telefoon!) (Munsterbilzen - Minsters)
  5. ge moet azuu nie tuilewuiten (=je moet zo luid niet praten) (Aspers)
  6. Ge moet zuoo leuje nie klap'n. (=Je moet zo luid niet spreken.) (Zwevegems)
  7. klokske in d'oeër (=iemand die luid spreekt) (Winksels)
  8. Met de klok van half acht naar huis (=Om half acht s, avonds luid altijd de kerk klok) (Lekkerkerks)
  9. schreeuw'n as 'n moager zwien (=luid schreeuwen) (Westerkwartiers)
  10. toet zau nie én mën aure (=spreek niet zo luid) (Munsterbilzen - Minsters)
  11. toet zau nie èn mên aure (=praat toch niet zo luid) (Munsterbilzen - Minsters)
  12. toet zo nie èn men ore (=spreek niet zo luid) (Tongers)
  13. twents Hënig an en rap wat (=hoe luid de zin kalm aan en rap een beetje in het twents) (Twents)
  14. van zënen tram maoke (=veel luid commentaar geven, luid protesteren) (Munsterbilzen - Minsters)
  15. wa stô tie dor weer van zè gat te moaken (=wat is die daar weer zo luid aan het vertellen?) (Sint-Niklaas)
  16. zën sjieër wijd oeëpëzètte (=luid praten) (Munsterbilzen - Minsters)
  17. zit zau nie èn mën aure te toete (=praat niet zo luid (en zoveel)) (Munsterbilzen - Minsters)


Bronnen

De spreekwoorden en gezegden zijn afkomstig van Wikiquote, Wikipedia en onze gebruikers. Op woorden.org is de uitleg ingekort en is herkomst van spreekwoorden en gezegden weggelaten.

Zie ook:
  • vaartips.nl Ruim 300 woorden, zegswijzen en uitdrukkingen met een maritieme achtergrond
  • debinnenvaart.nl Nog eens honderden zegswijzen en uitdrukkingen met een maritieme achtergrond
  • Het boek `De Latynsche spreekwyzen` uit 1755 met oud-Nederlandse vertalingen