Eén spreekwoord bevat `kans`
- de kans schoon zien (=van de gelegenheid gebruik maken)
29 betekenissen bevatten `kans`
- vragen kost geen geld (=al heb je weinig kans, je kan het in elk geval maar vragen)
- het tij wacht op niemand. (=benut kansen voor het te laat is)
- vasthouden aan een strootje (=blijven hopen op een kleine kans.)
- bomen ontmoeten elkaar niet, mensen wel (=de kans dat je iemand toevallig tegenkomt is groot)
- er dik in zitten (=de kans is groot dat het zo is)
- de gelegenheid bij de haren grijpen (=de kans niet laten voorbijgaan)
- aan een zijden draadje hangen (=de kansen zijn nog niet verkeken, maar het scheelt erg weinig)
- fris gewaagd is half gewonnen (=de moedigste heeft de meeste kansen om iets te winnen)
- het gras voor de voeten wegmaaien (=de woorden uit de mond nemen - alle kansen ontnemen)
- je kan niet door een muur lopen, behalve als er een deur in zit (=dingen kunnen alleen gedaan worden als er een reële kans toe is)
- voor het inkoppen hebben (=een eenvoudige kans om in een discussie een punt te maken dankzij een voorzet van een ander)
- een goed begin is het halve werk (=een goed begin vergroot de kans op een goede afwerking)
- hoge ogen gooien (=een goede kans maken op iets)
- alles op één kaart zetten (=een groot risico nemen door op slechts één kans te gokken)
- achter het net vissen (=een kans missen)
- de vogel over het touw laten gaan. (=een kans niet benutten)
- er een gooi naar doen (=een kans wagen of iets proberen te raden)
- een zwaar hoofd in iets hebben (=er weinig kans in zien)
- dweilen met de kraan open (=geen kans op succes hebben, omdat men de symptomen bestrijdt zonder de oorzaak aan te pakken)
- geen poot aan de grond kunnen krijgen (=geen schijn van kans blijken te hebben)
- de vogel over het net laten vliegen (=goede kansen niet aangrijpen)
- er een handje van hebben (=hinderlijke gewoonte, als iemand de kans ergens toe ziet die ook nemen, een ander het werk laten doen)
- iemand het gras voor de voeten wegmaaien (=iemand alle kansen ontnemen)
- het ijzer smeden als het heet is (=je moet op het juiste moment de kansen grijpen en dingen doen)
- je slag slaan (=op het goede moment de kansen benutten, bijv. dingen kopen)
- goed begonnen is half gewonnen (=wat niet aangevangen wordt komt ook nooit af. / Wanneer het begin van iets goed is, is de kans groter dat het goed eindigt)
- tegen elf ogen dobbelen (=weinig kans hebben)
- haastige spoed is zelden goed (=zaken in te hoog tempo afwerken vergroot de kans op fouten)
- je naadje naaien (=zijn kans waarnemen, zijn aard volgen)
44 dialectgezegden bevatten `kans`
- aggut nou nie doe, doegut nooit nie mir (=als u het nu niet doet, krijgt u nooit meer een kans) (Bredaas)
- aste van vieër zits, konste van aater nie aofvalle (=wie zich vooraan houdt, heeft meer kans op slagen) (Munsterbilzen - Minsters)
- D'n haering over 't hôôd gezaaild (=De kans voorbij laten gaan) (Hoeksche Waards)
- Dae sónger leefdje laeftj heet veul kans óm sónger hoop te sterve! (=Die zonder liefde leeft heeft veel kans om zonder hoop te sterven!) (Kinroois)
- danaade meer kaans dattur eentje tussen zaat die nie goed waar (=dan was er meer kans op een afwijking) (Oudenbosch)
- daor aatie altijt wel un aantje van (=zo deed hij altijd als hij de kans kreeg) (Oudenbosch)
- de diër wijd oeëpë zètte (=er kans toe geven) (Munsterbilzen - Minsters)
- De veugel heb over 't touw 'evloge. (=De kans is voorbij gegaan.) (Zaans)
- die motte nie de lengte geve (=die moet je niet de kans geven) (Oudenbosch)
- doar eet-ij gieën keure van (=daar maakt hij geen kans bij) (Kaprijks)
- doë moeste gee graos lette iëver wasse (=die kans mag je niet laten varen) (Bilzers)
- doeë gaef ich geen sjik vieër (=dat heeft geen enkele kans op slagen) (Munsterbilzen - Minsters)
- Ein vrouw diej wiltj aafvalle mót mètdoon aan miss-verkezinge. Den heet ze kans det ze al es ieëste aafviltj! (=Een vrouw die wil afvallen moet meedoen aan de miss-verkiezingen. Dan heeft ze kans dat ze reeds als eerste afvalt!) (Kinroois)
- èn het doenkel zin alle katte zwat! (=als ze de kans krijgen zijn alle vrouwen vals!) (Munsterbilzen - Minsters)
- Es te noeëts mieë de kans kriegs kan 't ieëste opzicht en 't ieëste gedacht dich waal ins op e vals spoor zètte! (=Wanneer je nooit meer de kans krijgt kan het eerste opzicht en het eerste gedacht je wel eens op een vals spoor zetten!) (Kinroois)
- ge mot mee alle knuppels gooie (=je moet geen kans voorbij laten gaan) (Oudenbosch)
- Ge zied deran gelik met de skiette (=Ik zal winnen, jij maakt geen kans) (Roeselaars)
- Ge zo vliegen vangen mee au gat as ge 't op tèed kunt toenèepen (=Je laat geen enkele kans voorbijgaan) (Wichels)
- giën voetgetij emmen (=de kans niet krijgen) (Moes)
- gin keure (=geen kans) (Veurns)
- het tij is verloop'm (=je hebt je kans voorbij laten gaan) (Westerkwartiers)
- hij holdt zich vaast aan 'n strohalm (=hij houdt hoop, al is de kans van slagen gering) (Westerkwartiers)
- hij liet de vogel over 't net vlieg'n (=hij liet zijn kans voorbijgaan) (Westerkwartiers)
- hij speulde zien leste troef uut (=hij greep zijn laatste kans) (Westerkwartiers)
- hij zit op ' t vinketouw (=hij loert op zijn kans) (Westerkwartiers)
- iemëd èn zën eege vèt loëte stoëve (=iemand de kans geven wat stoom af te laten) (Munsterbilzen - Minsters)
- ij zit op ne schupstoel (=hij heeft kans ontslagen te worden) (Gents)
- Ik hèèw de feugel over 't net late vliêge (=Ik heb de kans voorbij laten gaan) (Texels)
- Jezus zaach tot zën dissiepëlë : 'wae gene fits hèt, moet mèr tevoet aoftriepële. Petrus wor heilegans nie bang en kroep bij Jezus opte stang ! (=een goede leerling neemt elke kans te baat) (Munsterbilzen - Minsters)
- keppum d n pap in z ne mond gegeve (=ik heb hem alle kans willen geven) (Oudenbosch)
- laik me sterrek.. (=denk dat de kans klein is) (Westlands)
- métten ziever laaj beginne (=een nieuwe kans krijgen) (Munsterbilzen - Minsters)
- nee edde en jao kunde krijge (=er is altijd een kleine kans) (Oudenbosch)
- t iesder smee-en sint a t ie -et is (=kans waarnemen) (Zeeuws)
- tés geen daudzin métten vroo te sloëpe, waol dërter wakker blijve lengs te ligge (=Laat nooit een kans onbenut waarvan je later spijt kan hebben) (Bilzers)
- vragen es vrij en ' t refuseeren stoat er bij (=uw kans wagen bij een meisje) (Gents)
- wae wènd zaet, zal stürm oogste (=als je uien vindt in je eten, is de kans groot op hevige winden) (Munsterbilzen - Minsters)
- wo lengs zene mond aofhink, ès oo spijtig! (=je hebt maar éénmaal de kans en het wil niet lukken) (Munsterbilzen - Minsters)
- ze het lauw kaans (=zij heeft bijna geen kans) (Westerkwartiers)
- zen uldren keure gad (=ze hebben hun kans gekregen) (Waarschoots)
- zennen toêr lotte sjiete (=zijn kans voorbij laten gaan) (Bilzers)
- zij gooit hoge oog' n (=zij heeft veel kans) (Westerkwartiers)
- zij het de vogel over 't net vlieg'n loat'n (=zij heeft haar kans niet benut) (Westerkwartiers)
- zij rook'n lont (=zij roken hun kans) (Westerkwartiers)
Bronnen
De spreekwoorden en gezegden zijn afkomstig van Wikiquote, Wikipedia en onze gebruikers.
Op woorden.org is de uitleg ingekort en is herkomst van spreekwoorden en gezegden weggelaten.
Zie ook:
- vaartips.nl Ruim 300 woorden, zegswijzen en uitdrukkingen met een maritieme achtergrond
- debinnenvaart.nl Nog eens honderden zegswijzen en uitdrukkingen met een maritieme achtergrond
- Het boek `De Latynsche spreekwyzen` uit 1755 met oud-Nederlandse vertalingen