Spreekwoorden met `je op`

Zoek

19 spreekwoorden en uitdrukkingen bevatten `je op`

  1. een achterdeurtje openhouden (=een redmiddel in nood houden)
  2. een glaasje op hebben (=alcohol te hebben genuttigd)
  3. een lichtje opgaan bij iemand (=iets wordt duidelijk en helder)
  4. een oogje op iemand hebben (=tedere, mogelijk verliefde, gevoelens voor iemand koesteren)
  5. een proefballonnetje oplaten (=door het doen van een uitspraak de mening van anderen peilen)
  6. een zalfje op de wond (=iets dat het leed verzacht)
  7. een zweetje op iets halen (=zich ergens fel voor inspannen)
  8. er een loodje op leggen (=er iets aan toevoegen)
  9. er een schepje opdoen (=er nog wat aan toevoegen)
  10. het glaasje op zijn kant zetten (=het glas uitdrinken)
  11. het is een dubbeltje op zijn kant (=het is nipt, erg onzeker)
  12. het vaatje op zijn kant zetten (=het vat leegmaken (uitdrinken))
  13. je op de lippen bijten (=je inhouden (niet lachen of kwaad worden))
  14. je op de vlakte houden (=je niet te veel met de zaak bemoeien, geen duidelijk oordeel geven)
  15. je op een afstand houden (=je niet te veel met de zaak bemoeien)
  16. je op glad ijs wagen/begeven (=ergens over gaan praten waar die weinig van af weet)
  17. je op je pik getrapt voelen (=je zwaar vernederd voelen)
  18. over iemand een boekje opendoen (=informatie over iemand geven, waarvan diegene niet wil dat het bekend wordt)
  19. voor een dubbeltje op de eerste rang willen zitten (=tegen minimale kosten maximaal voordeel verlangen)

5 betekenissen bevatten `je op`

  1. op de lappen (=een beetje opgeknapt - op stap om te drinken)
  2. daar zitten nogal wat haken en ogen aan (=er zijn meer problemen dan je op het eerste gezicht zou denken)
  3. het dunnetjes overdoen (=het nog een keertje op dezelfde manier herdoen)
  4. dieven met dieven vangen (=mensen die niet eerlijk zijn of gemeen, moet je op dezelfde manier ook behandelen)
  5. in iemands gareel lopen (=zonder enige tegenwerping doen wat iemand je opdraagt)

49 dialectgezegden bevatten `je op`

  1. 'n zundagssteek holt gien week (=wat je op zondag maakt houdt het niet lang uit) (Westerkwartiers)
  2. 't za nie mankeern (=daar kan je op rekenen) (Kaprijks)
  3. al geise op diene kop staon (=al ga je op je hoofd staan) (Venloos)
  4. Allei, cirkulei, d'eraf of 'k zet oe deroep! (=Vooruit, rij door, ga van dat (voetpad), of ik zet je op de bon!) (Antwerps)
  5. As ge van 'n duvel sprikt zie-de / tert-e op zèen'n stèert (=Als je over de duivel spreekt zie je / trap je op zijn staart) (Wichels)
  6. Ben je op de brommert gekomen? (=persoon met een hele dikke buik) (Rotterdams)
  7. da kult oe un keer (=dat breekt je op) (Maas en waals)
  8. Da ziede (gae) van 'ier (=Dat kun je op je vingers natellen (ook: dat doe ik gewoon niet)) (Wichels)
  9. dae holt tich et hat aut -dae mok tich kepot (=die blijft je op je zenuwen werken) (Munsterbilzen - Minsters)
  10. Dat geef ik je op een brieffie (=Dat weet ik heel zeker, Dat bevestig ik, Ik verzeker het je, Ik garandeer je) (Amsterdams)
  11. dat ken je op je vingers noatell'n (=dat is zo klaar als een klontje) (Westerkwartiers)
  12. de nach is veur ut ongedierte (='s nachts hoor je op bed te liggen) (Epers)
  13. de plis zaag tieëge de fitsër : kom tër ès aof, mennêke, dat ich tich trop zèt (=de politie-agent zei tegen de fietser (in overtreding) : kom eens van je fiets af, ik ga je op de bon zetten)) (Munsterbilzen - Minsters)
  14. dei nait old worr'n wil.mout zuk jonk ophang'n (=Als je niet oud wilt worden, moet je je op jonge leeftijd ophangen) (Gronings)
  15. doar ken je donner op zegg'n (=daar kun je op vertrouwen) (Westerkwartiers)
  16. Goje op vwajozje (=Ga je op reis) (Liedekerks)
  17. good aete en gaer hie zeen (=je moet je op je gemak voelen) (Steins)
  18. graute oge hëbbe (=meer op je eetbord laden dan je op kan krijgen) (Munsterbilzen - Minsters)
  19. grutter ooge dan hoenger (=teveel eten afgenomen hebben dan je op krijgt) (Munsterbilzen - Minsters)
  20. hol mien vast, hol mien vast (=Ik sla je op je bek) (Groesbeeks)
  21. ich ho dich op zen snoet (ze bakkes) (=ik sla je op je gezicht) (Munsterbilzen - Minsters)
  22. ich houw dich op de vres (=ik sla je op je bek) (Kerkraads)
  23. Ich huiw dich op dien muujl (=Ik sla je op je gezicht) (Brees)
  24. ich paer dich d'r ein (=ik sla je op je bek) (Nunûms)
  25. iech tok diech op d'n pupse (=ik sla je op je ogen) (Mestreechs)
  26. Ik hang je op annet spinnerag. (=Milde bedreiging.) (Zaans)
  27. ik stomp oe op oewn baast (=ik sla je op je bek) (Kerkdriels)
  28. joeg laaj zin laajer as aa laaj, én da gaefechtech oppen laaj (=jong volkje is luier dan de oudjes en dat geef ik je op papier) (Bilzers)
  29. Kik mar uit, of ik slaon oe op oew bakkus (=Kijk maar uit, anders sla je op je gezicht) (Oudenbosch)
  30. kö-j volk hem'm (=kan ik bij je op visite komen) (Vechtdals)
  31. Mo 'k ellupe? (=Kan ik je op enigerlei wijze mijn hulp aanbieden?) (Roosendaals)
  32. Mo'j un portie pitten (=Wil je op je donder krijgen) (Achterhoeks)
  33. Moat ik dy op dyn bek raamje? (=Moet ik je op je bek slaan?) (Fries)
  34. Moe je d'r agâil(s )niet ûit? (=Als je op zaterdagavond thuis zit) (Volendams)
  35. moet ich ze brikske èns lotte zakke (=wil je op je billen hebben?) (Bilzers)
  36. Môjjun knal? (=Moet je op je kop krijgen?) (Westlands)
  37. n sjroepsnië konste krijge (=ik heb niets in huis (nu je op bezoek bent) ) (Bilzers)
  38. Noa woa goa j'ip vie-joyge (=Waar ga je op reis) (Zwevegems)
  39. Oan a ol veer e sjalleke! (=Dat kan je op je buik schrijven!) (Dendermonds)
  40. seffës wiëste wie laot ët ès (=seffens is het te laat en krijg je op je donder) (Munsterbilzen - Minsters)
  41. skît ie op (=schiet je op) (Deventers)
  42. speij ut mèr oet, joong! (=wat heb je op de lever, jongen?) (Mestreechs)
  43. tijd zat kump dèk te kot (=zorg dat je op tijd bent) (Munsterbilzen - Minsters)
  44. tzal an je gat zyn (=dat mag je op je buik schrijven) (Kortemarks)
  45. vrig rijp, vrig rot (=op je oude dag moet je uitboeten omdat je op jonge leeftijd teveel van vrije hand hebt gekregen) (Munsterbilzen - Minsters)
  46. We houwe ketaak! (=Ik hou je op de hoogte) (Lopiks)
  47. Z'ak is op oe moelukke teure (=Moet ik je op je gezicht slaan) (Brabants)
  48. Zenuwlijer (=Iemand die niet kan stil zitten of iemand die je op je zenuwen werkt) (Amsterdams)
  49. zurreg dagge vor de bui binne zijt (=maak dat je op tijd klaar bent) (Oudenbosch)


Bronnen

De spreekwoorden en gezegden zijn afkomstig van Wikiquote, Wikipedia en onze gebruikers. Op woorden.org is de uitleg ingekort en is herkomst van spreekwoorden en gezegden weggelaten.

Zie ook:
  • vaartips.nl Ruim 300 woorden, zegswijzen en uitdrukkingen met een maritieme achtergrond
  • debinnenvaart.nl Nog eens honderden zegswijzen en uitdrukkingen met een maritieme achtergrond
  • Het boek `De Latynsche spreekwyzen` uit 1755 met oud-Nederlandse vertalingen