Spreekwoorden met `horen`

Zoek

23 spreekwoorden en uitdrukkingen bevatten `horen`

  1. als je geschoren wordt, moet je stilzitten (=als er scherpe kritiek op je is (je wordt geschoren), kun je beter rustig wachten tot het voorbij is, in plaats van erop in te gaan)
  2. dat heb ik nog nooit op een klomp horen spelen (=dat is al te gek)
  3. dat horen en zien je vergaat (=erg luid)
  4. de horens laten zien (=zich vijandig tonen)
  5. de klok hebben horen luiden maar niet weten waar de klepel hangt (=ergens over gehoord hebben, zonder er echt iets van af te weten)
  6. de koe bij de horens vatten (=met de lastige zaak beginnen)
  7. de varkens geschoren hebben (=weinig opbrengst hebben)
  8. er een muisje van hebben horen piepen (=er iets van gehoord hebben)
  9. het gras kunnen horen groeien (=erg verwaand zijn - ook gezegd als het ergens muisstil is)
  10. het in Keulen horen donderen (=met stomheid geslagen zijn)
  11. horen zeggen is half gelogen. (=wat je via via hoort is niet altijd waar)
  12. horen zien en zwijgen (=wel waarnemen, maar er verder niets van zeggen)
  13. horende doof zijn (=niet luisteren)
  14. iemand koeien met gouden horens beloven (=iets moois beloven maar niet nakomen)
  15. iemands geluid niet horen (=niet naar iemand willen luisteren)
  16. je schaapjes geschoren hebben (=van zijn rente kunnen leven)
  17. je voelhorens uitsteken (=trachten te achterhalen)
  18. koeien met gouden horens beloven (=het onmogelijke beloven)
  19. oude bokken hebben stijve horens (=oude mensen hebben vaak vaste gewoontes die maar moeilijk kunnen veranderen)
  20. wie niet horen wil, moet voelen (=wie niet luistert naar wijze raad, of wie ongehoorzaam is, zal de gevolgen wel aan den lijve ondervinden)
  21. ziende blind en horende doof zijn (=slechte dingen niet willen zien en horen)
  22. zo koud als een kaalgeschoren schaap (=heel erg koud)
  23. zo stil dat je een speld kunt horen vallen (=bijzonder stil)

25 betekenissen bevatten `horen`

  1. als je geschoren wordt, moet je stilzitten (=als er scherpe kritiek op je is (je wordt geschoren), kun je beter rustig wachten tot het voorbij is, in plaats van erop in te gaan)
  2. onder dak zijn (=bescherming genieten - behoren bij)
  3. in gebreke zijn (=de taak niet naar behoren uitgevoerd hebben)
  4. zwijgen in alle talen (=helemaal niets zeggen, niets van zich laten horen)
  5. het ene oor in, het andere weer uit (=het wel horen en meteen weer vergeten)
  6. hoogmoed komt voor de val (=iemand die erg trots is of hoogmoedig, krijgt gauw de bijbehorende ellende)
  7. iemand (aan) de pols voelen (=iemand uithoren)
  8. aan een oor doof zijn (=iets niet willen horen)
  9. cum annexis (=met bijbehoren)
  10. je naam eer aandoen (=naar behoren uitvoeren, precies doen wat men verwacht)
  11. tussen servet en tafellaken zijn (=niet bij de kleintjes maar ook niet bij de groten horen)
  12. geen teken van leven meer geven (=niets meer van zich laten horen)
  13. taal noch teken van iemand vernemen (=niets van iemand horen/zien)
  14. in gebreke stellen (=officieel stellen dat de taak niet naar behoren is uitgevoerd)
  15. met de noorderzon vertrekken (=onaangekondigd vertrekken en niets meer van zich laten horen)
  16. met iemands woorden naar de markt gaan (=overal rondvertellen wat men elders horen zeggen heeft)
  17. ziende blind en horende doof zijn (=slechte dingen niet willen zien en horen)
  18. voor dovemans oren spreken (=spreken tegen personen die niet willen horen)
  19. te veel pannen op het dak (=te veel die het kunnen horen)
  20. ad hoc negotium (=tot deze zaak behorend)
  21. de mond roeren (=van zich laten horen, spreken)
  22. het ene oor in en het andere weer uit. (=wel horen maar niet luisteren)
  23. wie luistert aan de wand verneemt zijn eigen schand (=wie anderen afluistert, kan wel eens iets negatiefs over zichzelf horen)
  24. schot en lot betalen (=zijn burgerplicht naar behoren vervullen)
  25. je partij behoorlijk meeblazen (=zijn deel van de taak naar behoren uitvoeren)

50 dialectgezegden bevatten `horen`

  1. 'k wil eev'm de bericht'n heur'n (=ik wil even de nieuwsuitzending horen) (Westerkwartiers)
  2. aan de achterste mem hange (=er niet bij horen) (Weerts)
  3. aan de grode klok hang'n (=aan elk vertellen die het maar wil horen) (Westerkwartiers)
  4. as ik lieg, dan lieg ik ien commizzie (=ik heb het van horen zeggen) (Westerkwartiers)
  5. As ik liege dan lieg ik in commissie (=Van meerderen horen zeggen) (Giethoorns)
  6. As ik liege, dan lieg ik in commissie (=Van anderen horen zeggen) (Giethoorns)
  7. autbemmele (=vertellen aan ieder die het wil horen) (Munsterbilzen - Minsters)
  8. d' Endeklokke luit (=Er is iemand gstorven (te horen aan de klok op de kerk) ) (Avelgems)
  9. d' Endeklokke luit (=Er is iemand gestorven (te horen aan de klok op de kerk) ) (Avelgems)
  10. daaj geet hërrë gaopër wir goed bestojë (=ze gaat niet weten wat ze allemaal gaat horen en zien) (Munsterbilzen - Minsters)
  11. dao vrit geinen hòntj broead van (=wordt gezegd over de scheldwoorden die iemand te horen krijgt.) (Steins)
  12. de milk huëre kloetsje, mèh nit weete woe 't deame hink (=de klok horen luiden, maar niet weten waar de klepel hangt) (Heerlens)
  13. De vrouw en de plus, die euren in uus (=Gieters gezegdede vrouw en de poes horen in huis) (Giethoorns)
  14. De vrouwe en de puus,, die euren in uus. uus (=De vrouw en de poes die horen in huis te zijn) (Giethoorns)
  15. dich gees nog ën goej sëgaar rooke (=jij gaat nog veel te horen / voelen krijgen) (Munsterbilzen - Minsters)
  16. djuëf an ieën kant (=selectief horen) (Kaprijks)
  17. ë graut bakkës opzëtte (=van zich laten horen) (Munsterbilzen - Minsters)
  18. er is te veull dak op ut huis (=dit mag niet iedereen niet horen) (Heezers)
  19. get aon de graute klok hange (=verkondigen aan wie het ook maar wil horen) (Munsterbilzen - Minsters)
  20. graute auren hëbbe (=méér horen dan je moet horen) (Munsterbilzen - Minsters)
  21. hae steeter wir mèt zen snedder bij (=hij moet ook alles horen wat er gezegd wordt) (Munsterbilzen - Minsters)
  22. hest wel heurd (=horen - heb je wel gehoord) (Westerkwartiers)
  23. Hi-j hef de melk heuren klotsen, maor wet neet woor ' t titje hunk. (=Hij heeft de klok horen luiden, maar weet niet niet waar de klepel hangt.) (Achterhoeks)
  24. hij gaaf toal noch teek'n (=hij liet niets van zich horen) (Westerkwartiers)
  25. Hij/zij/ze heb/bbu de Dom hore luie maar weyut niet woar of de klepel hank . (=De klok horen luiden, maar weet niet waar de klepel hangt.) (Utrechts)
  26. Hoeveule heb ie der heuren valen (=Hoeveel heb je er horen vallen) (Steenwijks)
  27. houdt op (scheidt uit) / Hou erovuhr op / kop dicht / begin er niet over asjebelief / neeeeee, niks / (=ik wil er niets van horen) (Utrechts)
  28. huër ich dich hooste (=zo moet ik het horen) (Steins)
  29. ich hëb ët al heire loje (waeje) (=ik heb er ook al iets horen over vertellen) (Munsterbilzen - Minsters)
  30. ich hüb ter get van geheird, mèr ich wiët nie zjus bau et iëver geet (=de klok horen slaan maar niet weten waar de klepel hangt) (Munsterbilzen - Minsters)
  31. iet maor alf en alf beghrijpen, horen etc. (=iets niet te best begrijpen, horen etc.) (Hulsters (NL))
  32. ik gaef dich 'ne stuiver asse de moel hils. (=gezang dat niet om aan te horen is) (Venloos)
  33. kleeëne potjes èn grooët’ ooër’n (=kinderen horen alles) (Veurns)
  34. lieën zezuwdere, 'k lieë'kik (=ik heb het van horen zeggen) (Kaprijks)
  35. mij nie uuren zèn (=ga je mij niet horen vertellen) (Brakels)
  36. Moast dy de bek ticht hâlde jong (=Stil nu, anders horen ze ons) (Fries)
  37. Moe je hore (=Moet je horen) (Rotterdams)
  38. Mojje luustere (=Moet u eens horen) (Arnhems)
  39. mottèmore (=moet je hem horen) (Bredaas)
  40. muj de beest heurn toeten in de weer (=moet je de koeien horen loeien in de wei.) (Twents)
  41. Muj die jonges ies hören schrouwen (=Moet je die jongens eens horen schreeuwen) (Hoogeveens)
  42. nau bèstë mënë man, sè ! (=zo wil ik het horen !) (Munsterbilzen - Minsters)
  43. nau heir ich tich ! (=zo wil ik het horen !) (Munsterbilzen - Minsters)
  44. nou is 't uut!! (=ik wil er nu niets meer over horen) (Westerkwartiers)
  45. oeërn as taloeërn en nog ni oeërn (=iets niet (willen) horen) (Moorsel)
  46. op zëne botterham gesmaerd krijge (=als verwijt te horen kijgen) (Munsterbilzen - Minsters)
  47. Raadsel: Een sokkeloper (=Een windje laten maar niet kunt horen) (Giethoorns)
  48. stopsels in a uuren emme (=niet goed horen) (Hals)
  49. tes stille oast nie woit (=het is stil als er niets te horen is) (Evergems)
  50. Van heurn zeggen komt völle löggens (=van horen zeggen komen vele leugens) (Twents)


Bronnen

De spreekwoorden en gezegden zijn afkomstig van Wikiquote, Wikipedia en onze gebruikers. Op woorden.org is de uitleg ingekort en is herkomst van spreekwoorden en gezegden weggelaten.

Zie ook:
  • vaartips.nl Ruim 300 woorden, zegswijzen en uitdrukkingen met een maritieme achtergrond
  • debinnenvaart.nl Nog eens honderden zegswijzen en uitdrukkingen met een maritieme achtergrond
  • Het boek `De Latynsche spreekwyzen` uit 1755 met oud-Nederlandse vertalingen