Spreekwoorden met `het geld`

Zoek

6 spreekwoorden en uitdrukkingen bevatten `het geld`

  1. als het geld op is, is het kopen gedaan (=zonder liquide middelen zijn er geen uitgaven meer mogelijk)
  2. bulken van het geld (=geld in overvloed hebben)
  3. er naar uitkijken als de pastoor naar het geld in het kerkenzakje (=iets vol verwachting tegemoet zien)
  4. het geld brandt hem in de zak (=hij geeft zijn geld graag en gemakkelijk uit)
  5. het geld groeit niet op de rug (=geld komt niet zomaar binnen, er moet hard voor gewerkt worden)
  6. het geld regeert de wereld (=geld heeft grote invloed)

9 betekenissen bevatten `het geld`

  1. om den brode doen (=alleen werken voor het geld en niet omdat het werk fijn/leuk is)
  2. het is broekzak-vestzak. (=er wordt betaald, maar het geld blijft bij dezelfde kliek)
  3. aan het eind van zijn akker zijn (=het geld is op)
  4. de lamp hangt scheef (=het geld is op)
  5. pijn in de portemonee hebben (=het geld is op)
  6. een dronkemansgebed doen (=het geld natellen (als het zo goed als op is))
  7. de aap binnen/weg hebben (=het geld ontvangen hebben)
  8. in de slappe was (=in de contanten, in het geld)
  9. op eigen wieken drijven (=zich volledig kunnen redden van het geld dat iemand verdient)

31 dialectgezegden bevatten `het geld`

  1. `witte gè ut geld van Willem Holleeder, daor hè-k nie genogt vèèref veur `! (=`witwas jij het geld van Willem Holleeder ` (verrassend antwoord) ) (Tilburgs)
  2. 'k en forten nodzak (=het geld valt uit mijn beurs (ik deel uit)) (Veurns)
  3. 'k un ee geeën ezelke die geld skijt (=ik bulk niet van het geld) (Waregems)
  4. 'k ziet 't al, de lâmp hânk scheef / Dat ken bruintjie niet meer trekku / me schort is bijna leeg / 't zwartu zoad is ook al op / 'k het niks meer te makkuh / ik het/hep/heb pijn aan me portemonnaie / portemetniks (=het geld is bijna op...) (Utrechts)
  5. 't vleis veur de roet'n en de botten op bedde (=al het geld uitgeven aan uiterlijk vertoon) (Staphorsts)
  6. A'j om t geald trouwd bint, he'j ne koo in n stal en n vearkn in berre! (=Als je om het geld bent getrouwd heb je een koe in de stal en een varken in bed.) (Twents)
  7. beder stuut ien de puut dan een pluum op de hoed (=beter het geld uitgeven aan eten dan aan mooie kleding) (Westerkwartiers)
  8. das a malo (=het geld is binnen) (Munsterbilzen - Minsters)
  9. Dat ken bruintje niet trekken / Kep niks in de knip / het niks, zit zonde / blut (=het geld is op) (Utrechts)
  10. de beuze oeden (=het geld beheren) (Veurns)
  11. de cent'n drubbel'n binn'n (=het geld komt langzaam binnen) (Westerkwartiers)
  12. de ouge aop of de bujel (=goed opletten anders kost het geld) (Heitsers)
  13. De polis stelt na een onderziek in eomda ze 't goe megeloëk vinge data geld me krimineel zokes te moken heet (=De politie stelt een onderzoek in, omdat zij het niet onwaarschijnlijk acht dat het geld te maken heeft met een criminele activiteit) (Holsbeeks)
  14. den duvel schit alt op de groetsten oûp (=het geld wil altijd bij dezelfde zijn) (Sint-Niklaas)
  15. die ´t laangst leeft krigt toch alles (=geniet maar van het geld dat je hebt) (Westerkwartiers)
  16. dun irlukke vènder hih ut geld afgelivverd bè (=de eerlijke vinder heeft het geld afgeleverd bij) (Schijndels)
  17. Es 'k 't geld in un beschètu pampierku zò krijgu dan zò'k ut nie afsloan (=Als ik het geld in een bescheten papiertje zou krijgen dan zou ik het niet afslaan) (Brakels (gld))
  18. het geld doêr de sjoo jaoge (=te hard stoken) (Munsterbilzen - Minsters)
  19. hij zoo ziijn eigen moeder verkuupen (=iemand die alles doet voor het geld) (Wetters)
  20. Ik ben me geld niet loof. (=het geld groeit me niet op de rug.) (Zaans)
  21. Ik hew gien peerdje skaitgeld. (=het geld groeit me niet op de rug.) (Zaans)
  22. ik zit op zwart zaod , De lamp hong /hank scheef (na echtelijke ruzie om tekort aan geld vloog alles in het rond) (=het geld is op) (Utrechts)
  23. In de winterdag kenne ze raie over 'n panlat, en in de zeumerdag naggenies over drie bai ellef. (3x11 is een stevige houtmaat) (=Des winters komen ze rond van bijna niets, 's zomers bulken ze van het geld en kan er niets vanaf.) (Zaans)
  24. komt ´t niet uut de lengte, dan wel uut de bredte (=hoe dan ook, het geld zal er komen!) (Westerkwartiers)
  25. mën vroo hèt de portëmënei, mér ich het geld (=mijn vrouw is de baas, maar ik doe wat IK wil) (Munsterbilzen - Minsters)
  26. moeke is de minister van financiën (=mams gaat over het geld) (Westerkwartiers)
  27. omda zelle het ni onmeugelek vijne da het geld te moake hee me bandietterij (=omdat zij het niet onwaarschijnlijk acht dat het geld te maken heeft met een criminele activiteit) (Geels)
  28. tis geld int woatre gesmeetn (=het is zonde van het geld) (Lichtervelds)
  29. twauter strwoomt atijt nau de zjee (=het geld gaat altijd naar de rijken) (Maldegems)
  30. ut geld te make hih mè un criminihle activitèt (=het geld te maken heeft met een criminele activiteit) (Schijndels)
  31. ze wasse mich nie opte règ (=je moet het geld zomaar niet te grabbel gooien) (Munsterbilzen - Minsters)


Bronnen

De spreekwoorden en gezegden zijn afkomstig van Wikiquote, Wikipedia en onze gebruikers. Op woorden.org is de uitleg ingekort en is herkomst van spreekwoorden en gezegden weggelaten.

Zie ook:
  • vaartips.nl Ruim 300 woorden, zegswijzen en uitdrukkingen met een maritieme achtergrond
  • debinnenvaart.nl Nog eens honderden zegswijzen en uitdrukkingen met een maritieme achtergrond
  • Het boek `De Latynsche spreekwyzen` uit 1755 met oud-Nederlandse vertalingen