6 spreekwoorden en uitdrukkingen bevatten `het geld`
- als het geld op is, is het kopen gedaan (=zonder liquide middelen zijn er geen uitgaven meer mogelijk)
- bulken van het geld (=geld in overvloed hebben)
- er naar uitkijken als de pastoor naar het geld in het kerkenzakje (=iets vol verwachting tegemoet zien)
- het geld brandt hem in de zak (=hij geeft zijn geld graag en gemakkelijk uit)
- het geld groeit niet op de rug (=geld komt niet zomaar binnen, er moet hard voor gewerkt worden)
- het geld regeert de wereld (=geld heeft grote invloed)
9 betekenissen bevatten `het geld`
- om den brode doen (=alleen werken voor het geld en niet omdat het werk fijn/leuk is)
- het is broekzak-vestzak. (=er wordt betaald, maar het geld blijft bij dezelfde kliek)
- aan het eind van zijn akker zijn (=het geld is op)
- de lamp hangt scheef (=het geld is op)
- pijn in de portemonee hebben (=het geld is op)
- een dronkemansgebed doen (=het geld natellen (als het zo goed als op is))
- de aap binnen/weg hebben (=het geld ontvangen hebben)
- in de slappe was (=in de contanten, in het geld)
- op eigen wieken drijven (=zich volledig kunnen redden van het geld dat iemand verdient)
31 dialectgezegden bevatten `het geld`
- `witte gè ut geld van Willem Holleeder, daor hè-k nie genogt vèèref veur `! (=`witwas jij het geld van Willem Holleeder ` (verrassend antwoord) ) (Tilburgs)
- 'k en forten nodzak (=het geld valt uit mijn beurs (ik deel uit)) (Veurns)
- 'k un ee geeën ezelke die geld skijt (=ik bulk niet van het geld) (Waregems)
- 'k ziet 't al, de lâmp hânk scheef / Dat ken bruintjie niet meer trekku / me schort is bijna leeg / 't zwartu zoad is ook al op / 'k het niks meer te makkuh / ik het/hep/heb pijn aan me portemonnaie / portemetniks (=het geld is bijna op...) (Utrechts)
- 't vleis veur de roet'n en de botten op bedde (=al het geld uitgeven aan uiterlijk vertoon) (Staphorsts)
- A'j om t geald trouwd bint, he'j ne koo in n stal en n vearkn in berre! (=Als je om het geld bent getrouwd heb je een koe in de stal en een varken in bed.) (Twents)
- beder stuut ien de puut dan een pluum op de hoed (=beter het geld uitgeven aan eten dan aan mooie kleding) (Westerkwartiers)
- das a malo (=het geld is binnen) (Munsterbilzen - Minsters)
- Dat ken bruintje niet trekken / Kep niks in de knip / het niks, zit zonde / blut (=het geld is op) (Utrechts)
- de beuze oeden (=het geld beheren) (Veurns)
- de cent'n drubbel'n binn'n (=het geld komt langzaam binnen) (Westerkwartiers)
- de ouge aop of de bujel (=goed opletten anders kost het geld) (Heitsers)
- De polis stelt na een onderziek in eomda ze 't goe megeloëk vinge data geld me krimineel zokes te moken heet (=De politie stelt een onderzoek in, omdat zij het niet onwaarschijnlijk acht dat het geld te maken heeft met een criminele activiteit) (Holsbeeks)
- den duvel schit alt op de groetsten oûp (=het geld wil altijd bij dezelfde zijn) (Sint-Niklaas)
- die ´t laangst leeft krigt toch alles (=geniet maar van het geld dat je hebt) (Westerkwartiers)
- dun irlukke vènder hih ut geld afgelivverd bè (=de eerlijke vinder heeft het geld afgeleverd bij) (Schijndels)
- Es 'k 't geld in un beschètu pampierku zò krijgu dan zò'k ut nie afsloan (=Als ik het geld in een bescheten papiertje zou krijgen dan zou ik het niet afslaan) (Brakels (gld))
- het geld doêr de sjoo jaoge (=te hard stoken) (Munsterbilzen - Minsters)
- hij zoo ziijn eigen moeder verkuupen (=iemand die alles doet voor het geld) (Wetters)
- Ik ben me geld niet loof. (=het geld groeit me niet op de rug.) (Zaans)
- Ik hew gien peerdje skaitgeld. (=het geld groeit me niet op de rug.) (Zaans)
- ik zit op zwart zaod , De lamp hong /hank scheef (na echtelijke ruzie om tekort aan geld vloog alles in het rond) (=het geld is op) (Utrechts)
- In de winterdag kenne ze raie over 'n panlat, en in de zeumerdag naggenies over drie bai ellef. (3x11 is een stevige houtmaat) (=Des winters komen ze rond van bijna niets, 's zomers bulken ze van het geld en kan er niets vanaf.) (Zaans)
- komt ´t niet uut de lengte, dan wel uut de bredte (=hoe dan ook, het geld zal er komen!) (Westerkwartiers)
- mën vroo hèt de portëmënei, mér ich het geld (=mijn vrouw is de baas, maar ik doe wat IK wil) (Munsterbilzen - Minsters)
- moeke is de minister van financiën (=mams gaat over het geld) (Westerkwartiers)
- omda zelle het ni onmeugelek vijne da het geld te moake hee me bandietterij (=omdat zij het niet onwaarschijnlijk acht dat het geld te maken heeft met een criminele activiteit) (Geels)
- tis geld int woatre gesmeetn (=het is zonde van het geld) (Lichtervelds)
- twauter strwoomt atijt nau de zjee (=het geld gaat altijd naar de rijken) (Maldegems)
- ut geld te make hih mè un criminihle activitèt (=het geld te maken heeft met een criminele activiteit) (Schijndels)
- ze wasse mich nie opte règ (=je moet het geld zomaar niet te grabbel gooien) (Munsterbilzen - Minsters)
Bronnen
De spreekwoorden en gezegden zijn afkomstig van Wikiquote, Wikipedia en onze gebruikers.
Op woorden.org is de uitleg ingekort en is herkomst van spreekwoorden en gezegden weggelaten.
Zie ook:
- vaartips.nl Ruim 300 woorden, zegswijzen en uitdrukkingen met een maritieme achtergrond
- debinnenvaart.nl Nog eens honderden zegswijzen en uitdrukkingen met een maritieme achtergrond
- Het boek `De Latynsche spreekwyzen` uit 1755 met oud-Nederlandse vertalingen