Spreekwoorden met `hen`

Zoek

37 spreekwoorden en uitdrukkingen bevatten `hen`

  1. alle hens aan dek (=met alle beschikbare mensen of alle middelen)
  2. brave hendrik (=een persoon die op overdreven wijze de regeltjes volgt)
  3. dat is kaviaar voor hen (=dat is onbereikbaar voor hen)
  4. de haan is de baas als de hen niet thuis is. (=de vrouw is de baas in huis, ook al vindt de man van niet)
  5. de lachende derde (=persoon die buiten een conflict staat, maar profiteert van de uitkomst)
  6. door het hennepen venster kijken (=opgehangen worden)
  7. een brave hendrik zijn (=erg braaf zijn of zich zo voordoen)
  8. een hen met sporen. (=een bazige vrouw.)
  9. een hennentaster (=iemand die zich druk maakt om ongelegde eieren)
  10. een potje bij hen kunnen breken (=veel getolereerd worden)
  11. een stuip krijgen van het lachen (=schaterlachen)
  12. er is tuk aan de hengel (=hij heeft beet (krijgt zijn zin))
  13. gekke henkie (=iemand die niets in de gaten heeft (bv. `Je denkt toch niet dat ik gekke Henkie ben ?`))
  14. het botert niet tussen hen (=ze kunnen niet goed met elkaar over weg)
  15. het huilen staat hem nader dan het lachen (=hij ziet er vooral de trieste kant van)
  16. het is koek en ei tussen hen (=ze zijn zeer bevriend)
  17. iemand een hengst verkopen. (=iemand een harde klap geven)
  18. iemand het vuur na aan de schenen leggen (=iemand onder druk zetten)
  19. in zijn vuistje lachen (=in jezelf ergens plezier hebben / Op ietwat stiekeme wijze ergens voordeel van hebben)
  20. je een aap lachen (=heel erg lachen)
  21. je een bult lachen (=hard lachen)
  22. je een ongeluk lachen (=hetzelfde als `In een deuk liggen`, niet meer bijkomen van het lachen)
  23. klare wijn schenken (=eerlijk en duidelijk vertellen hoe de situatie in elkaar steekt)
  24. lachen als een boer die een hoefijzer vindt (=tevreden lachen)
  25. lachen als een boer met kiespijn (=lachen zonder echt blij te zijn)
  26. lachen is het beste medicijn (=lachen is goed voor je gezondheid.)
  27. lachende monden, bijtende honden. (=mensen die vriendelijk of aardig lijken, kunnen in werkelijkheid kwade bedoelingen hebben)
  28. met een gouden hengel vissen (=door bedrog zijn doel halen)
  29. met een zilveren hengel vissen (=vis kopen in plaats van vangen. Ook: doel bereiken met bedrog)
  30. ook een raspaard schijt als een karhengst. (=rangen en standen maken mensen niet meer of minder waard)
  31. schenking met de warme hand (=schenken terwijl men nog leeft (erfenissen))
  32. tegen de schenen schoppen (=ruzie zoeken)
  33. uilen naar Athene brengen. (=onzinnig werk (er zijn al wijzen=uilen genoeg in Athene))
  34. uilen naar Athene dragen (=nutteloos werk verrichten)
  35. uit de hengstebron gedronken hebben (=erg veel gedichten schrijven)
  36. voor de schenen/voeten werpen (=ermee confronteren)
  37. wie zijn neus schendt schendt zijn aangezicht (=wie zijn goede naam verliest, komt in moeilijkheden)

31 betekenissen bevatten `hen`

  1. een gegeven paard mag men niet in de bek kijken. (=als men een geschenk krijgt, dan moet men niet zoeken of er hier of daar wat aan mankeert.)
  2. lach als je begraven wordt (=dat is geen reden om te lachen)
  3. dat is kaviaar voor hen (=dat is onbereikbaar voor hen)
  4. het bloed kruipt waar het niet gaan kan (=de aard verloochent zich nooit)
  5. de mens wikt, maar God beschikt (=de mensen maken allerlei plannen, maar het is niet aan hen of dat ook gebeurt)
  6. de lever doen schudden (=doen schaterlachen)
  7. je lol wel opkunnen (=er niet mee kunnen lachen)
  8. een tandje bijzetten (=extra inspanning leveren. (de gashendel een tand verschuiven))
  9. zo dood als een pier (=geheel en al dood, als een aardworm die slap aan de hengel hangt)
  10. je een bult lachen (=hard lachen)
  11. je een aap lachen (=heel erg lachen)
  12. parels/paarlen voor de zwijnen werpen (=het goede verspillen aan hen die het niet verdienen/waarderen)
  13. je een ongeluk lachen (=hetzelfde als `In een deuk liggen`, niet meer bijkomen van het lachen)
  14. gekke Henkie (=iemand die niets in de gaten heeft (bv. `Je denkt toch niet dat ik gekke henkie ben ?`))
  15. iemand de handen zalven (=iemand een geschenk geven in de hoop een gunst te bekomen)
  16. met de vinger nawijzen (=iemand uitgelachen)
  17. het in zijn broek doen (=in de broek plassen van schrik of van het lachen)
  18. van Lillo komen (=je dom houden. Volgens de overlevering vindt dit gezegde zijn oorsprong in het (ontkennende) gedrag van de inwoners van Fort Lillo na een aan hen toegeschreven roofoverval op een boerderij te Waarde in 1579)
  19. je op de lippen bijten (=je inhouden (niet lachen of kwaad worden))
  20. lachen is het beste medicijn (=lachen is goed voor je gezondheid.)
  21. lachen als een boer met kiespijn (=lachen zonder echt blij te zijn)
  22. de slappe lach hebben/krijgen (=niet kunnen stoppen met lachen)
  23. in een deuk liggen (=onbedaarlijk lachen)
  24. uilen naar Athene brengen. (=onzinnig werk (er zijn al wijzen=uilen genoeg in Athene))
  25. hou ouder, hoe gekker. (=ouderen maken zich minder druk om wat anderen van hen denken)
  26. een stuip krijgen van het lachen (=schaterlachen)
  27. schenking met de warme hand (=schenken terwijl men nog leeft (erfenissen))
  28. lachen als een boer die een hoefijzer vindt (=tevreden lachen)
  29. de hand reiken (=vergiffenis schenken)
  30. we zullen ze eens een poepie laten ruiken (=we zullen iets doen dat hen zal verbluffen (vooral toegepast in situaties waar sprake is van competitie))
  31. wat van apen komt wil luizen (wat van katten komt wil muizen) (=zijn afkomst kan men niet verloochenen)

50 dialectgezegden bevatten `hen`

  1. 'k ging 'er hen met lood ien 'e schoen'n (=ik ging er bang naar toe) (Westerkwartiers)
  2. 'k hoeve nie hen heui'n (=ik heb het niet druk) (Vechtdals)
  3. 'kè hèn goeste... (='k Heb geen zin...) (Zwevegems)
  4. 'n witten hèn (=lui zijn) (Poperings)
  5. 't geld glid 'em deur de vingers hen (=hij geeft gemakkelijk veel geld uit) (Westerkwartiers)
  6. 't Is èerdaodig volk (=Op hen is niets aan te merken) (Drents)
  7. 't mis ip hen (=het verkeerd voor hebben) (Waregems)
  8. 't spek an je beeën hen (=er voor opdraaien) (Veurns)
  9. ' t is van ulder (=het is van hen) (Sint-Niklaas)
  10. ' t is wir botter toe dun bojum (=het gaat weer goed tussen hen :) (Astens)
  11. aarges de naom van hên (=ergens om bekend staan) (Zwartebroeks)
  12. aarges een naore hekel an hên (=ergens een grote hekel aan hebben) (Zwartebroeks)
  13. alles deur 'n anner hen (=alles door elkaar heen) (Westerkwartiers)
  14. as 'ne boer 'n hin slacht, ès de boer zik och de hin. (=als de boer zijn hen slacht...) (Genker)
  15. bè hullie hèn ze pòrtefeseeschööfdeure (=bij hun hebben ze dubbele schuifdeuren) (Tilburgs)
  16. Daar hij-je/hejje ze / Daar heppie ze/ daar zijn zu / o nee he? (laatste bij ongewenst bezoek) / Zandzakkuh voor de deur ! (=Daar heb je ze / hen ! (positief of negatief)) (Utrechts)
  17. dat hên wullie ehdoan (=dat hebben wij gedaan) (Voorthuizens)
  18. dat pôot is stik (=tussen hen komt het niet meer goed) (Westfries)
  19. de butter opeetn hen (=De schuld van iets zijn) (Veurns)
  20. de geete (geit) hèn (=in het kaartspel van elke kleur evenveel hebben) (Deinzes)
  21. de keure hen (=gelegenheid hebben) (Veurns)
  22. De poeëre niet uutgevoeng' nn hen (=Niet wijs zijn) (Veurns)
  23. de vrolaaj konne mich vërrèkke, ich hën zelf wol twei haan vërr te trèkke (=snuggere mannen hebben niemand nodig) (Munsterbilzen - Minsters)
  24. de waereldj is wie ein hoonderkoeëj: die van baove zitte besjiete altied die óngeraan zitte (=mensen aan de top van de hiërarchie kijken neer op degenen onder hen) (Heitsers)
  25. den olderen (=die van hen) (Sint-Niklaas)
  26. deur 'n anner hen (=door de bank genomen) (Westerkwartiers)
  27. die zitte mèt de aoje op ‘t daak (=die kinderen doen wat ze willen; hun ouders hebben niets over hen te vertellen) (Heitsers)
  28. diejis mee zullie aongespanne (=die is met hen bevriend) (Oudenbosch)
  29. doar is de bakker zien vrouw deur hen kroop'm (=als er een gat in het brood zit) (Westerkwartiers)
  30. e grote mule hen (=een grote bek hebben) (Veurns)
  31. een kan'op hen (=dronken zijn) (Kaprijks)
  32. een kwebbelinge hèn (=ruzie maken) (Sint-Laureins)
  33. een smeette van weg hen (=ergens op lijken, begrijpen, of iets kunnen) (Sint-Laureins)
  34. een wieze hen lijt ok wel es 'n ei ien 'e branekkels (=ook knappe koppen maken wel eens een foutje) (Westerkwartiers)
  35. eev'm deur de zure abbel hen biet'n (=even doorzetten!!) (Westerkwartiers)
  36. en ikche hen op etwiën (=iets tegen iemand hebben) (Veurns)
  37. èrgeraand kèèk op hèn (=ergens gevoel voor hebben) (Tilburgs)
  38. gao'j met hen brommers kiekn (=vragen of je mee gaat zoenen) (Achterhoeks)
  39. gao' j met hen blommen plukken (=vragen of iemand mee gaat vrijen) (Achterhoeks)
  40. ge moe van nen vurten hond g'eten hèn vuor da te doen (=je moet zot zijn om zoiets te doen) (Eekloos)
  41. ge zoe ze ne schjup geevn (=er valt met hen niet veel aan te vangen) (Kaprijks)
  42. geen gewaut (gevoel ) hen (=niet handig zijn) (Sint-Laureins)
  43. Giëne noagel hèn om in zèn gat te kraun (=arm zijn) (Melseels)
  44. gin roste klute hen (=arm zijn) (Veurns)
  45. gin zittend gat hen (=niet kunnen stilziten) (Veurns)
  46. goa-j met hen brommers kieken (=naar buiten gaan om te zoenen) (Twents)
  47. goat hen (=loop toch naar de maan) (Twents)
  48. Hea kriet 'n begofde (=Het wordt hen teveel) (Mechels (NL))
  49. heb je viesigheid in je oog (=hen ji un potjie kak in je oog) (Spakenburgs)
  50. Hej't hen en weer umme? (=Weet je niet waar je naar toe moet?) (Twents)


Bronnen

De spreekwoorden en gezegden zijn afkomstig van Wikiquote, Wikipedia en onze gebruikers. Op woorden.org is de uitleg ingekort en is herkomst van spreekwoorden en gezegden weggelaten.

Zie ook:
  • vaartips.nl Ruim 300 woorden, zegswijzen en uitdrukkingen met een maritieme achtergrond
  • debinnenvaart.nl Nog eens honderden zegswijzen en uitdrukkingen met een maritieme achtergrond
  • Het boek `De Latynsche spreekwyzen` uit 1755 met oud-Nederlandse vertalingen