Spreekwoorden met `bol`

Zoek

8 spreekwoorden en uitdrukkingen bevatten `bol`

  1. als de ragebol rust werkt de spin (=zonder onderhoud raakt `n huis (de omgeving) snel in verval)
  2. het is hem (hoog) in de bol geslagen. (=hij voelt zich ver boven anderen verheven)
  3. het leven is geen zoete krentenbol (=het is niet altijd zo mooi, iedereen heeft wel eens tegenvallers)
  4. het leven is net een krentenbol, met af en toe een hard stukje (=het leven is niet een en al geluk maar kent soms ook tegenslag)
  5. hol over bol (=ondoordacht snel)
  6. kop over bol (=ondoordacht snel)
  7. ruwe bolster, blanke pit (=ziet er sterk uit, maar heeft een goed hart)
  8. uit de bol gaan (=uitbundig vieren)

Eén betekenis bevat `bol`

  1. doekje voor het bloeden (=een schrale troost, of een ontoereikende, slechts symbolische maatregel)

47 dialectgezegden bevatten `bol`

  1. 't zwin deur de bjêten joagn (=eens goed uit de bol gaan) (West-Vlaams)
  2. ’t oeëg op émmen (=het hoog in zijn bol hebben) (Meers)
  3. A ei det oeg in zenen bol (=Hij is verwaand) (Mechels (BE))
  4. aaj eeget oejg in zennen bol / zen krolle (=hij heeft een groot gedacht van zichzelf) (Turnhouts)
  5. bol an, taatjen (=rustig aan, jongen) (Huizers)
  6. daaj ès ëmauch gevalle (=zij heeft het hoog in de bol) (Munsterbilzen - Minsters)
  7. dae hèttët haug èn zënë bol (=dat is een dikke nek) (Munsterbilzen - Minsters)
  8. dae hèttët haug èn zëne bol (=wat denkt die wel !) (Munsterbilzen - Minsters)
  9. de zwijn'n deur de bieèt'n joag'n (=uit de bol gaan (veel alcohol) ) (Waregems)
  10. dea mèntj zich get (=hij heeft het hoog in de bol / denkt dat hij voornaam is) (Sint-joasters)
  11. Den hef droosjes an t gat (=Die heeft kapsones / hoog in de bol) (Twents)
  12. die é et oog in zijnen bol (=iemand die hoogmoedig is) (Temses)
  13. die géft nergus gén bôl um! (=hij geeft nergens niks om) (Budels)
  14. dieje bol stoa zoewe plat lak een vijg (=de bal staat plat) (Hulshouts)
  15. et hauch èn zene bol hëbbe (=hovaardig zijn) (Munsterbilzen - Minsters)
  16. ët haug èn zëne bol hëbbe (=een hoge dunk hebben van zichzelf) (Munsterbilzen - Minsters)
  17. ët haug èn zëne bol hëbbe (=zeer verwaand zijn) (Munsterbilzen - Minsters)
  18. Hae haet väöl wèndj naeve zich (=Hij heeft het hoog in zijn bol) (Sittards)
  19. hae hèttet haug èn zene bol (=hij is heel hovaardig) (Munsterbilzen - Minsters)
  20. haoldech mér niks én zene bol (=beeld u maar niets in) (Bilzers)
  21. het haug èn zëne bol krijge (hëbbe) (=een dikker nek krijgen (hebben)) (Munsterbilzen - Minsters)
  22. Het huug in zi-jn ster hebbe (=Het hoog in zijn bol hebben) (Brees)
  23. Hij héé veul note oep zènne zang (=Hij heeft het nogal in zijn bol) (Loois)
  24. hij het 'n kop as 'n bol (=hij heeft een vuurrood hoofd) (Westerkwartiers)
  25. Hije es oemhoog gevalle (=hij heeft het hoog in zijn bol) (Londerzeels)
  26. jeet oîg in zne bol (=hij is hovaardig) (Lichtervelds)
  27. jeet oîg in zne bol (=hij heeft veel pretentie) (Kortemarks)
  28. jeet oîge in zne bol (=hij heeft een grote dunk van zichzelf) (Kortemarks)
  29. lengs zën sjoen lope (=het hoog in zijn bol hebben) (Munsterbilzen - Minsters)
  30. mit meine besjeet zich ins eine (=het hoog in zijn bol hebben) (Nunûms)
  31. n'n kaole kakker (=iemand die het hoog in de bol heeft) (Roosendaals)
  32. ne bol gooies wijd (=een afstand van ongeveer 50m) (Zunderts)
  33. nen bol soeë (=een bol wol) (Meers)
  34. nen bol tsette (=een bol breigaren) (Overmeers)
  35. nen dikke nak (=iemand die het hoog in zijn bol heeft) (Munsterbilzen - Minsters)
  36. noh maid het je het in je broeks skoit (=heb je het te hoog in je bol) (Westfries)
  37. scher je weg (=bol het af) (Veurns)
  38. stront wie hee me geschete (=iemand die het hoog in zijn bol heeft) (Brechts)
  39. thaug én de bol hëbbe (=een dikke nek hebben) (Munsterbilzen - Minsters)
  40. tis in zne bol gesleegn (=hij heeft veel pretentie) (Kortemarks)
  41. ueg in zèen'n (eur'n) bol / zèen (eur) sterre (=hoge eigendunk) (Wichels)
  42. un waif meej eijl veul sjiesjie (=iemand (vrouw) die het hoog in haar bol heeft) (Hulsters (NL))
  43. verrèkke van (=bol staan van) (Bilzers)
  44. ze giengen do van knol (=ze gingen uit de bol) (Brugs)
  45. zeet oîge in eur ne bol (=ze is hoogmoedig) (kortemarks)
  46. Zei nogal streeke / zei nogal zjaar (=Zij heeft het hoog in haar bol) (Onze-Lieve-Vrouw-Waver)
  47. zen kas volfraete (=zijn buikje bol eten) (Munsterbilzen - Minsters)


Bronnen

De spreekwoorden en gezegden zijn afkomstig van Wikiquote, Wikipedia en onze gebruikers. Op woorden.org is de uitleg ingekort en is herkomst van spreekwoorden en gezegden weggelaten.

Zie ook:
  • vaartips.nl Ruim 300 woorden, zegswijzen en uitdrukkingen met een maritieme achtergrond
  • debinnenvaart.nl Nog eens honderden zegswijzen en uitdrukkingen met een maritieme achtergrond
  • Het boek `De Latynsche spreekwyzen` uit 1755 met oud-Nederlandse vertalingen