Spreekwoorden met `Raken`

Zoek

26 spreekwoorden en uitdrukkingen bevatten `Raken`

  1. aan de bedelstaf Raken (=in een situatie terechtkomen waarin je geen geld of bezittingen meer hebt)
  2. aan lager wal geRaken (=fortuin verliezen; arm en berooid worden)
  3. een gevoelige snaar Raken (=iets ligt erg gevoelig bij iemand, belangstelling hebben voor een bepaald onderwerp en iemand die dan aandacht heeft ervoor)
  4. een harde noot kRaken (=dingen bespreken die moeilijk liggen, een moeilijk karwei doen)
  5. een kRakende wagen (=een onzekere zaak - iemand met een zwakke gezondheid)
  6. een lelijke noot met iemand te kRaken hebben (=met iemand nog iets af te rekenen hebben)
  7. ergens verzeild Raken (=ergens onbedoeld terechtkomen)
  8. harde noten kRaken (=moeilijke tijden moeten doormaken)
  9. in goede dorpen zijn/geRaken (=genoeg verdiend hebben om niet meer te hoeven werken)
  10. in het achterschip geRaken (=in zaken achteruit gaan)
  11. in zwang komen / Raken (=iets wordt een modeverschijnsel)
  12. je gal spuwen/uitbRaken (=iets afkeuren en dat duidelijk laten merken)
  13. kant noch wal Raken (=totale onzin zijn)
  14. kRakende wagens lopen/rijden het langst (=nieuw hoeft niet altijd beter te zijn / mensen die vaak ziek zijn worden vaak toch heel oud)
  15. niet van het ene brood tot het andere weten te geRaken (=niet rond kunnen komen)
  16. onder de voet geRaken (=uitgeput raken, ziek worden)
  17. onder de voet Raken (=vallen)
  18. overstag Raken (=de wind van voren krijgen)
  19. steeds verder van huis Raken (=verder van je doel afraken)
  20. tussen de wal en het schip geRaken (=in de knel komen, iets raakt per ongeluk verloren of zoek)
  21. van de sokken gaan/Raken/vallen (=bewusteloos vallen)
  22. van de wal in de sloot Raken (=van de ene slechte situatie in een andere terechtkomen.)
  23. van streek Raken (=erg in de war door iets geraken)
  24. van zijn stuk Raken (=onzeker worden en niet meer weten wat te zeggen)
  25. wie de teugel slap laat hangen, kan met een mak paard nog op hol Raken. (=blijf altijd aandachtig en geconcentreerd)
  26. wie voor het oortje geboren is, zal tot de stuiver niet geRaken (=wie in een lage sociale klasse geboren is, zal niet in een hogere sociale klasse terechtkomen)

25 betekenissen bevatten `Raken`

  1. aan beurt komen (=aan werk geRaken)
  2. je hebben en houwen verliezen (=alles wat iemand bezit kwijtRaken)
  3. een bodemloos vat zijn (=altijd te weinig van iets zijn of opRaken)
  4. wie hoog klimt kan laag vallen (=belangrijke zaken snel kwijt Raken door kleine dingen)
  5. iemand in het zeer tasten (=bij iemand de gevoelige plek Raken)
  6. op je zenuwen leven (=bijna overspannen geRaken)
  7. uit je dak gaan (=buiten zinnen Raken)
  8. in de knoop zitten (=er niet meer wijs uitRaken - van slag zijn)
  9. je in allerlei bochten wringen (=er op alle mogelijke wijzen proberen onderuit te geRaken)
  10. van streek raken (=erg in de war door iets geRaken)
  11. aan iets blijven hangen (=ergens verstrikt in Raken, ermee bezig blijven)
  12. schipbreuk lijden (=het niet tot zijn doel geRaken / mislukken)
  13. in iemands zwak tasten (=iemand op een gevoelige plek Raken)
  14. blijf aan jouw kantje (=je mag hem niet aanRaken, hij is niet aanspreekbaar)
  15. de handen thuis houden (=niet aanRaken)
  16. over zijn nek gaan (=overgeven, bRaken, iets vies vinden)
  17. het niet meer hebben (=totaal in verwarring geRaken - van de kook zijn)
  18. man met de hamer tegenkomen (=totaal uitgeput geRaken)
  19. onder de voet geraken (=uitgeput Raken, ziek worden)
  20. van zijn veren laten (=van zijn eer kwijtRaken)
  21. gevleugelde woorden (=veel gebruikte en breed gedragen uitspRaken)
  22. steeds verder van huis raken (=verder van je doel afRaken)
  23. zo gewonnen, zo geronnen (=wat je makkelijk hebt gewonnen, kun je ook makkelijk weer kwijt Raken)
  24. het zijn sterke benen die de weelde kunnen dragen (=wie in weelde leeft moet oppassen om niet op het slechte pad te Raken)
  25. er onderdoor gaan (=ziek worden, bankroet gaan, oververmoeid Raken)

21 dialectgezegden bevatten `Raken`

  1. Aan z'n (of eur) zoete rib komme (=Gepikeerd Raken) (Nieuw-vossemeers)
  2. blind aantelle (=onverwacht in verwachting Raken) (Veldens)
  3. De begaovinge kriège (=Onwel worden, schrikken of ergens door geïrriteerd Raken) (Venloos)
  4. doar kömp arm en bien van (=in verwachting Raken) (Sallands)
  5. Doe bès te sjlum, doe mós de vètweij op (=Jij bent me te bijdehand, daarom moet ik je kwijt zien te Raken) (Gelaens (Geleens))
  6. er 't scheit van kraage (=het beu Raken) (Gents)
  7. Het veur de krenten kriegen (=Bijna flauw vallen door opwinding.van de kaart Raken) (Giethoorns)
  8. iemëd goed traeê (=iemand in het hart Raken (trappen)) (Munsterbilzen - Minsters)
  9. kwiet wörn (=kwijt Raken) (Vechtdals)
  10. me geraakn deur nuze neutn (=de noten Raken op) (Veurns)
  11. nie op dreef geroakn (=niet in gang Raken) (Kaprijks)
  12. oan de klap geroaken (=in gesprek Raken) (Wichels)
  13. oender 't voetvoak graak'n (=verloren Raken) (Veurns)
  14. op zënen ojem traeë (=vermoeid Raken) (Munsterbilzen - Minsters)
  15. slaoget tòch goed gaoj, dè de draojer nie in de frut lôope (=blijf toch goed opletten, dat de draden niet in de war Raken) (Tilburgs)
  16. va zijn sies droaën (=bewusteloos Raken) (Kaprijks)
  17. Van pis in bedde naor poep in bedde (=Van de wal in de sloot Raken) (Giethoorns)
  18. van zien stokje vaal'n (=bewusteloos Raken) (Westerkwartiers)
  19. wie de os het hongerliéu gewend waar ging hé kepot (=ergens gewend aan Raken) (Maasbrees)
  20. Ze heb de aker in de bak valle late (=Nog voor het huwelijk zwanger Raken) (Westfries)
  21. ze konne baeter van mich kalle, dan van mich aete (=roddels Raken me niet) (Munsterbilzen - Minsters)


Bronnen

De spreekwoorden en gezegden zijn afkomstig van Wikiquote, Wikipedia en onze gebruikers. Op woorden.org is de uitleg ingekort en is herkomst van spreekwoorden en gezegden weggelaten.

Zie ook:
  • vaartips.nl Ruim 300 woorden, zegswijzen en uitdrukkingen met een maritieme achtergrond
  • debinnenvaart.nl Nog eens honderden zegswijzen en uitdrukkingen met een maritieme achtergrond
  • Het boek `De Latynsche spreekwyzen` uit 1755 met oud-Nederlandse vertalingen