Spreekwoorden met `aan`

Zoek


732 spreekwoorden en uitdrukkingen bevatten `aan`

  1. iemand aan het lijntje hebben (=meewerken met iemand)
  2. iemand aan het touw hebben (=over iemand de macht hebben)
  3. iemand aan zijn angel krijgen (=iemand in zijn macht krijgen)
  4. iemand aan zijn woord houden (=van iemand eisen dat hij zijn belofte nakomt)
  5. iemand aanschieten (=iemand aanspreken)
  6. iemand bont en blauw slaan (=iemand zo slaan dat hij een dik gezicht met blauwe en geel blauwe vlekken krijgt)
  7. iemand de duimschroeven aanzetten (=iemand scherp ondervragen, onder grote druk zetten)
  8. iemand de ijzers aanleggen (=iemand boeien of onder grote druk zetten)
  9. iemand de laan uitsturen (=iemand ontslaan)
  10. iemand de wacht aanzeggen (=een laatste waarschuwing geven)
  11. iemand een oor aannaaien (=iemand oplichten)
  12. iemand een smet aanwrijven (=iemand van iets beschuldigen)
  13. iemand het bloed onder de nagels vandaan halen (=iemand vreselijk treiteren of irriteren)
  14. iemand het vuur na aan de schenen leggen (=iemand onder druk zetten)
  15. iemand iets aan de hand doen (=iemand een suggestie geven)
  16. iemand iets aan de neus hangen (=iemand iets vertellen wat die beter niet kan weten)
  17. iemand iets aansmeren (=iemand iets (weinig waardevols) verkopen)
  18. iemand in het gareel slaan (=iemand dwingen voor je te werken, iemand aan het werk zetten)
  19. iemand met de nek aankijken (=iemand minachten of negeren.)
  20. iemand met schele/scheve ogen aankijken (=iemand afgunstig bekijken)
  21. iemand naar de maan wensen (=iemand verwensen)
  22. iemand op iets aankijken (=over een eigenschap of daad van iemand niet tevreden zijn)
  23. iemand te woord staan (=naar iemand luisteren en uitleg geven)
  24. iemand van de sokken slaan (=iemand vellen, neerslaan)
  25. iemand voor vol aanzien (=iemand serieus nemen en respecteren.)
  26. iemand zien aankomen (=weten waar hij over zal beginnen, zich er alvast tegen wapenen)
  27. iets aan banden leggen (=ervoor zorgen dat iets zich niet verder kan uitbreiden)
  28. iets aan de grote klok hangen (=iets algemeen kenbaar maken)
  29. iets aan de kaak stellen (=bekend maken wat niet in orde is)
  30. iets aan de klokreep hangen (=iets algemeen bekend maken)
  31. iets aan de knikker zijn (=iets niet in orde of aan de hand zijn)
  32. iets aan de man brengen (=iets verkopen)
  33. iets aan het handje hebben (=een beetje verkering hebben)
  34. iets aan het licht brengen (=iets bekend maken wat verborgen is)
  35. iets aan je laars lappen (=geen notitie nemen van regels, wet of voorschriften)
  36. iets ertegenaan gooien (=ergens geld aan uitgeven)
  37. iets in de wind slaan (=naar een advies niet naar luisteren)
  38. iets in je vaandel schrijven. (=een principe waar je je per se aan vast wilt houden)
  39. iets met lede ogen aanzien (=iets met tegenzin zien gebeuren)
  40. iets na aan het hart hebben liggen (=er erg mee begaan zijn)
  41. iets niet met droge ogen kunnen aanzien (=letterlijk: gaan huilen/tranen bij het zien gebeuren van iets)
  42. iets niet tegen/aan dovemans oren zeggen (=iets wordt erg goed onthouden)
  43. iets op de lange baan schuiven (=iets uitstellen)
  44. iets op zijn sloffen aankunnen (=iets heel gemakkelijk kunnen uitvoeren)
  45. iets over z`n kant laten gaan (=zich nergens iets van aantrekken)
  46. iets voetstoots aannemen (=iets geloven zonder bewijs)
  47. iets voor zoete koek aannemen (=iets geloven wat je hoort of ziet zonder kritisch te zijn.)
  48. ijskoud zijn gang gaan (=zich nergens van aantrekken)
  49. ik wil hogerop, zei de jongen en hij kwam aan de galg. (=bereik je doel op een eerlijke manier)
  50. in de aanslag brengen (=gereedmaken)

821 betekenissen bevatten `aan`

  1. iemand met de neus op de feiten drukken (=iemand iets zó onder de aandacht brengen, dat hij het niet langer kan negeren)
  2. iemand de ogen uitsteken (=iemand jaloers maken door de aandacht te vestigen op iets wat men heeft, en wat de ander ontbreekt)
  3. iemand klein krijgen (=iemand laten merken dat je hem aankunt, over iemand de baas zijn en diegene tot gehoorzaamheid dwingen)
  4. leven en laten leven (=iemand of iets z`n gang laten gaan en niet mee bemoeien)
  5. iemand aan de dijk zetten (=iemand ontslaan)
  6. iemand de laan uitsturen (=iemand ontslaan)
  7. iemand de schop geven (=iemand ontslaan)
  8. iemand de zak geven (=iemand ontslaan)
  9. iemand op straat zetten (=iemand ontslaan)
  10. iemand de voet lichten (=iemand op gemene manier de baan afnemen)
  11. iemand in het zonnetje zetten (=iemand op positieve wijze aandacht geven, iemand eer bewijzen)
  12. over het paard tillen. (=iemand te veel prijzen, zodat hij verwaand wordt)
  13. iemand op de proef stellen (=iemand testen om te zien of die te vertrouwen is of het aan kan)
  14. iemand van de sokken slaan (=iemand vellen, neerslaan)
  15. iemand het nakijken geven (=iemand verslaan of achterlaten.)
  16. iemand een veer op de hoed steken (=iemand vertellen dat die z`n werk goed gedaan heeft)
  17. de kat op het spek binden (=iemand volop de gelegenheid geven zich te vergrijpen aan wat hij wil, maar beslist niet mag hebben)
  18. de pik op iemand hebben (=iemand voortdurend plagen of aanvallen)
  19. iemand de oren wassen (=iemand zeggen wat die fout gedaan heeft)
  20. iemand de vrije teugel laten. (=iemand zijn eigen gang laten gaan)
  21. iemand uit het zadel lichten (=iemand zijn positie doen verliezen, iemand ontslaan)
  22. iemand bont en blauw slaan (=iemand zo slaan dat hij een dik gezicht met blauwe en geel blauwe vlekken krijgt)
  23. de kleren maken de man (=iemands kleding bepaalt het aanzien dat hij krijgt)
  24. iemands voetstappen drukken (=iemands voorbeeld volgen of hetzelfde beroep gaan doen)
  25. bij het scheiden van de markt leert men de kooplui kennen (=iemands ware karakter blijkt pas als het erop aankomt)
  26. niet aan het juiste adres zijn (=iets aan de verkeerde persoon vragen)
  27. het onweer is niet van de lucht (=iets dat steeds blijft doorgaan of iemand die telkens weer kwaad tekeer gaat)
  28. een knoop in zijn zakdoek leggen (=iets doen om ergens zeker aan herinnerd te worden)
  29. een open deur intrappen (=iets doen wat niet nodig is of iets wat al gezegd of gedaan is nog een keer doen)
  30. er de vingers voor durven opsteken (=iets durven aanvaarden - zijn verantwoordelijkheid durven opnemen)
  31. van eeuwigheid tot amen duren (=iets duurt heel erg lang, er komt maar geen einde aan)
  32. iets op je vingers kunnen natellen (=iets erg gemakkelijk kunnen nagaan/checken)
  33. vaste voet aan de grond krijgen (=iets gedaan krijgen en/of als gebruikelijk beschouwd gaan worden)
  34. iets op zijn beloop laten (=iets gewoon maar verder laten gaan zonder dat je je ermee bemoeit, zonder dat je ingrijpt)
  35. een antenne hebben voor iets (=iets goed aanvoelen)
  36. er een halszaak van maken (=iets heel erg aantrekken en ernstig nemen)
  37. tot moes slaan (=iets helemaal kapot slaan)
  38. de overhand hebben (=iets is meer aanwezig dan het ander / meer invloed hebben)
  39. dat wast al het water van de zee niet af (=iets is niet meer te veranderen/aan te passen)
  40. een spiering uitwerpen om een kabeljauw te vangen (=iets kleins aan een ander geven met de gedachte zelf iets groots terug te krijgen)
  41. een gevoelige snaar raken (=iets ligt erg gevoelig bij iemand, belangstelling hebben voor een bepaald onderwerp en iemand die dan aandacht heeft ervoor)
  42. iets niet op je laten zitten (=iets niet aanvaarden zonder tegenstand)
  43. iets met een korreltje zout nemen (=iets niet helemaal voor waarheid aannemen)
  44. iets aan de knikker zijn (=iets niet in orde of aan de hand zijn)
  45. het paard achter de wagen spannen (=iets nutteloos doen of verkeerd aanpakken)
  46. een koopje leveren (=iets onaangenaams doen)
  47. op je dak krijgen (=iets onaangenaams krijgen)
  48. een potje te vuur hebben staan (=iets onaangenaams te verwachten hebben)
  49. uitstel van executie (=iets onaangenaams wordt tijdelijk uitgesteld Later gaat dit toch nog gebeuren)
  50. iets voor het voetlicht brengen (=iets onder de aandacht brengen)

50 dialectgezegden bevatten `aan`

  1. Dat komp an de wortel (=Als het har regent, het komt hard aan) (Giethoorns)
  2. dat komt meddertied wel an bod (=dat komt later wel aan de orde) (Westerkwartiers)
  3. dat kon er niet over zien haart krieg'n (=dat durfde hij niet aan) (Westerkwartiers)
  4. dat lapt 'er an zien leers (=daar trekt hij zich niets van aan) (Westerkwartiers)
  5. dat lijt 'em gien wiendeier (=daar verdient hij lekker veel aan) (Westerkwartiers)
  6. dat lot mich kaat noch wêrm (=dat spreekt me niet aan) (Munsterbilzen - Minsters)
  7. dat lugt d'r niet om (=dat komt hard aan) (Westerkwartiers)
  8. Dat méénse pröt an ien stuk verdan. (=Die vrouw praat aan een stuk door.) (Sallands)
  9. dat moês nog t'ron mankiëre (=dat moest er nog aan ontbreken) (Bilzers)
  10. dat snit gien holt (=dat zet geen zoden aan de dijk) (Westerkwartiers)
  11. dat steed nie èn mëne kattekismës (=aan verdachte zaken doe ik niet mee) (Munsterbilzen - Minsters)
  12. dat stik ter nie op (=dat kompt er niet zo precies op aan) (Munsterbilzen - Minsters)
  13. dat vlotjet mooi wat aan (=dat kan hem mooi wat helpen) (Westerkwartiers)
  14. dat vlott'jet mooi wat aan (=dat levert best nog veel op) (Westerkwartiers)
  15. dat zal mij aan m' n reet roesten, dat interesseert mij geen moer (=dat interesseert mij niet) (Haarlems)
  16. Dau komt em aungestèsselt (=Daar komt hij aan) (Onze-Lieve-Vrouw-Waver)
  17. Dau komt sleet oep (=Het is aan het verslijten) (Onze-Lieve-Vrouw-Waver)
  18. Dau veigek maan kas aun (=Daar trek ik me niets van aan) (Onze-Lieve-Vrouw-Waver)
  19. Davan kraugek tbroebelschaut (=Daar erger ik mij mateloos aan) (Mechels (BE))
  20. dè 't schit (=ik trek het me niet meer aan) (Neerpelts)
  21. de achterboks antrekk'n (=zich niet aan een afspraak houden) (Twents)
  22. De baby's aan de kontjes binden en in de wieg schoppen (=De babyroosjes in bosjes doen en in de mand doen) (Boskoops)
  23. de baedelnap en de gêldjbuul hânge gein hôngerd jaor aan dezelfdje duuër (=eens zal het anders gaan in je leven) (Weerts)
  24. de beer is lös!! (=de poppen zijn aan het dansen!) (Westerkwartiers)
  25. de beis (-tëraaj) authange (=zich aan uitspattingen overgeven) (Munsterbilzen - Minsters)
  26. de bès terbij (=je hebt het spek aan je been) (Munsterbilzen - Minsters)
  27. de bèssëm wier aoënt begoje (=je bent weer de beest uit aan 't hangen -je overdrijft flink) (Munsterbilzen - Minsters)
  28. de beste stuurlu stoan aan waal (=die toekijkt weet het beter dan hij die het werk doet) (Westerkwartiers)
  29. de beutre goat diezn (=als iemand aan zijn achterste krabt zegt men) (lichtervelds)
  30. de bieënn onder toafel steekn (=aan tafel aanschuiven) (Kaprijks)
  31. de blommen in de foas zin ont vurslunsen (vurslengsun) (=de bloemen in de vaas zijn aan het verwelken) (Sint-Niklaas)
  32. de bocht inkorten (=ergens een einde aan maken, naar bed gaan) (Helders)
  33. de boel onne gank zètte (='t vuur aan 't lont steken) (Munsterbilzen - Minsters)
  34. De boter goat afsloagen (=Over iemand die regelmatig aan zijn achterste krabt) (Lokers)
  35. de boter zal afsloagen (=aan uw gat krabben) (Lokers)
  36. De Franse staon aan de grens (=Ongesteld zijn) (Steins)
  37. de gëbrojde haoën authange (=onverantwoord veel geld uitgeven aan eten en drinken) (Munsterbilzen - Minsters)
  38. de gees waol bij den dievel te biechte (=aan die moet je maar alles vertellen!) (Bilzers)
  39. de goe goan en de slechte blijvn (=zoals de klompen aan de deur) (Knesselaars)
  40. de haand an 'e ploeg sloag'n (=aan het werk gaan) (Westerkwartiers)
  41. de hëbs nummër ëlf aon zën naôs hange (=er hangt en snottebel aan je neus) (Munsterbilzen - Minsters)
  42. de hëbsët aoën zëne pjee (=ge hebt het aan je been(fr.pied)-je hebt het zitten) (Munsterbilzen - Minsters)
  43. Dè het nog gein nagel om aan de vot te kratse (=hij is straatarm) (Susters)
  44. de heule daag ien touw (=alsmaar aan het werk) (Westerkwartiers)
  45. de hinne warre an 't plorke (=de kippen waren aan het scharrelen) (Zolders)
  46. de hoes geen mëlk te gaeve, vër ën koe te zin (=aan het uiterlijk zie je niet steeds of iemand slim of dom is.) (Munsterbilzen - Minsters)
  47. de hübs et vër et zègge (=aan u de beslissing) (Munsterbilzen - Minsters)
  48. dè hült dig aan 't lientshe (=zich niet uitspreken) (Opglabbeeks)
  49. de iene boer vroagt an den nare boer, wei giet het be oer pjerd me pjerd da giet nie da lupt, en wei lupt oer pjerd oh het giet (=de ene boer vraagt aan de andere boer hoe gaat met Uw paard de boer antwoord mijn paard gaat niet, dat loopt, en hoe loopt Uw paard oh het gaat) (Heusdens)
  50. de ijs-piegels hange oënt plefoeng (=de ijspegels hangen aan het plafond) (Munsterbilzen - Minsters)




Bronnen

De spreekwoorden en gezegden zijn afkomstig van Wikiquote, Wikipedia en onze gebruikers. Op woorden.org is de uitleg ingekort en is herkomst van spreekwoorden en gezegden weggelaten.

Zie ook:
  • vaartips.nl Ruim 300 woorden, zegswijzen en uitdrukkingen met een maritieme achtergrond
  • debinnenvaart.nl Nog eens honderden zegswijzen en uitdrukkingen met een maritieme achtergrond
  • Het boek `De Latynsche spreekwyzen` uit 1755 met oud-Nederlandse vertalingen