Spreekwoorden met `ben`

Zoek


414 spreekwoorden en uitdrukkingen bevatten `ben`

  1. winter hebben (=arm zijn)
  2. witte paarden hebben veel stro nodig (=pronkzieke vrouwen kosten veel geld)
  3. woorden hebben (=ruzie of enigheid hebben)
  4. ze achter de mouw hebben (=onoprecht zijn)
  5. ze alle vijf bij elkaar hebben (=goed bij zijn verstand zijn)
  6. ze niet alle vijf hebben (=vreemd gedragen of niet goed bij het verstand zijn)
  7. ze niet allemaal (alle vijf) op een rijtje hebben (=niet bij zijn volle verstand zijn. (alle vijf = de zintuigen))
  8. zeeën van tijd hebben (=ergens erg veel tijd voor hebben)
  9. zes kruisjes hebben (=60 jaar oud zijn)
  10. zijn kop is zwaarder dan zijn benen (=hij is dronken (of erg moe))
  11. zijn lesje wel geleerd hebben (=die fout niet opnieuw maken)
  12. zijn rokje gekeerd hebben (=standpunten veranderen)
  13. zin noch wit hebben (=buiten jezelf zijn van woede)
  14. zwoerd achter je oren hebben. (=doen alsof je iets niet hoort.)

439 betekenissen bevatten `ben`

  1. wie mooi wil zijn, moet pijn lijden (=voor schoonheid moet je wat over hebben)
  2. iets op het oog hebben (=voor zichzelf al iets hebben uitgekozen)
  3. voor de bui binnen zijn (=voordat het slechter wordt genoeg verdiend hebben)
  4. aan de voorhand zijn/zitten (=voorrang hebben)
  5. de wind in de zeilen hebben (=voorspoed hebben)
  6. voor de wind gaan (=voorspoed hebben)
  7. een kronkel in je hersens hebben (=vreemde gedachtes hebben)
  8. gekroesd haar, gekroesde zinnen (=vreemdelingen hebben andere zeden en gewoonten)
  9. gekruld haar, gekrulde zinnen (=vreemdelingen hebben andere zeden en gewoonten)
  10. bijl en blok zijn behouden. (=vrouw en kind hebben de bevalling overleefd.)
  11. wat niet weet, wat niet deert (=waar je geen weet van hebt kun je ook geen last hebben)
  12. oost west, thuis best (=waar je ook bent, thuis voel je beter op je gemak)
  13. als katten muizen, mauwen ze niet (=wanneer je aan het eten bent, praat je niet zoveel)
  14. geen bokkensprongen kunnen maken (=weinig geld hebben om extra dingen te kunnen kopen)
  15. tegen elf ogen dobbelen (=weinig kans hebben)
  16. de tijd aan zich hebben (=weinig of niets te doen hebben)
  17. de varkens geschoren hebben (=weinig opbrengst hebben)
  18. weinig armslag hebben (=weinig ruimte hebben om uit te breiden of weinig mogelijkheden hebben, meestal in geld uitgedrukt)
  19. geen hoogvlieger zijn (=weinig talent hebben)
  20. geen cent te makken hebben (=weinig te besteden hebben)
  21. schraalhans is hier keukenmeester (=weinig te eten hebben)
  22. niet hoog timmeren (=weinig verstand hebben)
  23. wie honing wil eten moet lijden dat de bijen hem steken (=wie iets wil bereiken moet daar iets voor over hebben)
  24. wie zich aan een ander spiegelt spiegelt zich zacht (=wie uit het ongeluk van anderen lering trekt, zal minder ongeluk hebben)
  25. de aanhouder wint (=wie volhoudt, zal uiteindelijk succes hebben.)
  26. een dak boven zijn hoofd hebben (=woonruimte hebben, onderdak hebben)
  27. de ene kraai pikt de andere de ogen niet uit (=ze benadelen elkaar niet)
  28. het is weer aan (=ze hebben weer verkering)
  29. het Trojaanse paard inhalen. (=ze hebben zichzelf een ramp op de hals gehaald)
  30. de speelman zit op het dak (=ze zijn pas gehuwd, hebben nog geen zorgen)
  31. ook de beste boom geeft slechte vruchten (=zelfs goede ouders kunnen kinderen hebben die het verkeerde pad inslaan.)
  32. geen mens zo gek of hij heeft een goeie trek. (=zelfs vreemde mensen hebben goede eigenschappen)
  33. het water loopt altijd naar de zee (=zij die al het meest hebben, krijgen ook het meeste)
  34. stille waters/wateren hebben diepe gronden (=zij die weinig zeggen hebben vaak het onvoorspelbaarste karakter)
  35. geen knip voor de neus waard zijn (=zijn vak niet kennen en er geen verstand van hebben)
  36. het hebben over blauwe aardappelen en blauwe sokken (=zonder het aanvankelijk beseft te hebben over verschillende zaken spreken)
  37. geen kip meer kunnen zeggen (=zoveel hebben gegeten dat je niets meer kan eten. Volkomen verzadigd)
  38. lelijk ten haring gevaren zijn (=zwaar pech hebben)
  39. rouwranden aan zijn nagels hebben (=zwarte randjes onder vingernagels hebben)

50 dialectgezegden bevatten `ben`

  1. dor ben uk nog nooit mee omgekunnen (=daar ben ik nooit mee overeen gekomen) (Sint-Niklaas)
  2. dor bennuk vet mee (=daar ben ik niets mee) (Sint-Niklaas)
  3. Dou komst zeker út Franeker (=ben je gek) (Harlingers)
  4. duk nait (=ben ik niet van plan) (Hogelandsters)
  5. e bitsje opzaaj, medammeke, of ich raaj oere soetjae aut (=maak wat meer plaats, mevrouw, anders ben je wat onderdelen kwijt) (Bilzers)
  6. edde mee ui gat bluet geleen (=ben je verkouden) (Lochristis)
  7. eih bennek, eih blavek (Hergé) (=hier ben ik, hier blijf ik) (Brussels)
  8. ein zaade ga kwoad aup ma, ge za ga taug ma loetse (=ook al ben je kwaad, ik zie je nog graag) (Gents)
  9. ejet zoag'n in tè (=Waarom ben je aan het zagen) (Iepers)
  10. Es ich neet heem bin, bin ich jatse, koam waal noa heem. (WT) (=Als ik niet thuis kom, ben ik onderweg, kom wel naar huis) (Mechels (NL))
  11. Et is mich sjlèët (=Ik ben misselijk) (nijswillers)
  12. Gaa zaa mee maa, nog nie oan de nief patatten. (=met mij ben je nog niet klaar) (Geels)
  13. Gaa zet nen bietekwiet (=Jij ben een beetje van lotje getikt) (Onze-Lieve-Vrouw-Waver)
  14. Gaa zèt oep aave kop gevalle en blaave botse zeker (=ben je niet wijs) (Onze-Lieve-Vrouw-Waver)
  15. ge gin broek mir aon oew koont (=wat ben je slordig met je kleren) (Oudenbosch)
  16. ge vang se gê zekere (=ben je gek) (Kaprijks)
  17. ge zi gie zekerst zot! (=Ik ben van mening dat hetgene u vertelt nonsens is.) (Lauws)
  18. ge zie zeekre up je ne kop gevoln, ge zie gie zeekre zot (=ben je gek) (Kortemarks)
  19. ge zij gê zeker zot (=ben je gek) (Kaprijks)
  20. gedaun: Ik ben d'er va gedaun (=Ik ben erdoor ontroerd) (Lebbeeks)
  21. geddoeweige mooi opgewerkt jonge (=ik ben leraar geworden) (Oudenbosch)
  22. Gezet zijn gelijk n’een puij op n’een wee’link. (=Soort zelfrelativerende bevestiging – ‘bedankt, ik ben gezet, ik heb wat ik wou en ik ben tevreden.) (Evergems)
  23. gij zij mee zeuve peerde uit de klei getrokke (=wat ben je weer eigenwijs) (Oudenbosch)
  24. Gij zijt nogal ne meutten he (=Wat ben jij toch een klungel) (Noorderkempisch)
  25. Goa mer vast liggu bloeie, ik ben tongers (=Ik kom uit Tongelre) (eindhovens)
  26. god-zij-dank geleef ich en niks! (=ik ben ongelovig) (Bilzers)
  27. goj mér nie mèt zën naomkaotsjës (=wat je zegt, ben je zelf !) (Munsterbilzen - Minsters)
  28. Grote skepe hewwe lank werrek oitvare. (=ben je nou nog niet vertrokken?) (Zaans)
  29. haai vûlt men broek vanaof (=hier ben ik verwonderd van) (Bilzers)
  30. haaj bèn ich on haan en viet gebonne (=ik ben machteloos in deze situatie) (Munsterbilzen - Minsters)
  31. Had, had..had hei gevrète en bèn geslikt dan hadde bessems kunne schiete (=had ik dat maar gedaan of als ik dit of dat had gedaan…) (Zurriks)
  32. hae hink mich de vot oet! (=Ik ben hem zat.) (Neerbeeks)
  33. hasse noch wöet (=ik ben met stomheid geslagen) (Kerkraads)
  34. Hè je je harses op 't besteebord laete legge (=ben je gek geworden) (Hoeksche Waards)
  35. he-j 't der naor (=ben je zover, ben je er aan toe) (Sallands)
  36. he-j 't zo wied? (=ben je klaar) (Sallands)
  37. he-j ze all'maole wel op 'n reechie (=ben je wel goed bij je hoofd) (Sallands)
  38. He'j 'n good wies an diggeln (=Heb je ze niet allemaal op een rijtje / ben je niet goed wijs?) (Twents)
  39. he'j 't allmoale op 'n ri-jgie (=ben je wel goed bij je hoofd) (Vechtdals)
  40. he'j 't ter noar (=ben je zover, ben je er aan toe) (Vechtdals)
  41. he'j 't, of krie'j 't (=ben je wel goed bij je hoofd) (Vechtdals)
  42. he'j t r noar? (=ben je zover, ben je er aan toe?) (Twents)
  43. He'j ze allemoale wel op de rie:ge (=ben je wel goed bij je hoofd) (Sallands)
  44. he'jt 'r noar? (=ben je er klaar voor?) (Twents)
  45. Hebbie dr al gedouwt? (=ben je al met haar geweest?) (Lopiks)
  46. hëbsët of kraajgsët (=ben je nu helemaal gek) (Munsterbilzen - Minsters)
  47. Hèdde gij ne klap van de meule gekrèège? (=ben je wel goed bij je hoofd?) (Kaatsheuvels)
  48. Hedde gij un klap van dn molûh gekreejge?! (=ben je wel goed wijs!) (brabants)
  49. hedde mauwpap op (=wat ben je chagrijnig!) (Berghems)
  50. Hedde vanoavend bessem (=ben je vanavond alleen) (brabants)




Bronnen

De spreekwoorden en gezegden zijn afkomstig van Wikiquote, Wikipedia en onze gebruikers. Op woorden.org is de uitleg ingekort en is herkomst van spreekwoorden en gezegden weggelaten.

Zie ook:
  • vaartips.nl Ruim 300 woorden, zegswijzen en uitdrukkingen met een maritieme achtergrond
  • debinnenvaart.nl Nog eens honderden zegswijzen en uitdrukkingen met een maritieme achtergrond
  • Het boek `De Latynsche spreekwyzen` uit 1755 met oud-Nederlandse vertalingen