Spreekwoorden met `me`

Zoek


841 spreekwoorden en uitdrukkingen bevatten `me`

  1. iemand de kroon van het hoofd nemen (=iemand te schande maken)
  2. iemand de teugels uit handen nemen. (=iemand de leiding afnemen)
  3. iemand de wind uit de zeilen nemen (=iemand dwars zitten)
  4. iemand doodverven met iets (=iemand bestemd voor een post achten, iemand als de dader van iets afschilderen (doodverf is grondverf)[1])
  5. iemand een smet aanwrijven (=iemand van iets beschuldigen)
  6. iemand het brood uit de mond nemen/stoten (=iemand het onmogelijk maken om in eigen inkomen te kunnen voorzien)
  7. iemand het lemmer bieden (=iemand uitdagen)
  8. iemand het mes op de keel zetten (=iemand onder zware druk zetten)
  9. iemand honing om de mond smeren (=tegen iemand aardige dingen zeggen/vleien om iets gedaan te krijgen)
  10. iemand iets aansmeren (=iemand iets (weinig waardevols) verkopen)
  11. iemand in de arm nemen (=iemand de hulp vragen om te ondersteunen)
  12. iemand in de boot nemen (=met iemand een grap uithalen)
  13. iemand in de maling nemen (=iemand voor de gek houden)
  14. iemand in de tang nemen (=iemand zo vasthouden dat hij of zij niet kan ontsnappen. / Iemand in zijn macht hebben)
  15. iemand in het naadgaren komen (=iemand erg hinderen)
  16. iemand in het ooitje nemen (=met iemand een grap uithalen of voor de gek houden)
  17. iemand koeien met gouden horens beloven (=iets moois beloven maar niet nakomen)
  18. iemand met de nek aankijken (=iemand minachten of negeren.)
  19. iemand met de neus op de feiten drukken (=iemand iets zó onder de aandacht brengen, dat hij het niet langer kan negeren)
  20. iemand met een zwarte kool tekenen (=iemand erg ongunstig voorstellen)
  21. iemand met open ogen bedriegen (=iemand bedriegen terwijl hij erbij staat)
  22. iemand met schele/scheve ogen aankijken (=iemand afgunstig bekijken)
  23. iemand onder handen nemen (=iemand flink aanpakken / mishandelen)
  24. iemand onder zijn vleugels nemen (=iemand beschermen of verzorgen)
  25. iemand op de hak nemen (=iemand er tussen nemen (grap uithalen) of spottend over iemand praten)
  26. iemand op sleeptouw nemen (=omdat iemand het alleen niet lukt diegene helpen, iemand steeds maar dingen beloven zonder die na te komen, iemand gebruiken voor eigen belang zonder dat die het doorheeft)
  27. iemand op zijn nummer zetten (=iemand zeer nadrukkelijk op zijn fouten wijzen, op een wijze die voor die persoon beschamend is)
  28. iemand te grazen nemen (=iemand een gemene streek leveren, op gemene manier er tussen nemen)
  29. iemand van het hoofd tot de voeten meten (=iemand heel nauwkeurig onderzoeken)
  30. iemand zien aankomen (=weten waar hij over zal beginnen, zich er alvast tegen wapenen)
  31. iemands eer te na komen (=iemand beledigen - iemands naam aantasten)
  32. iemands licht betimmeren (=in de weg staan - het licht benemen)
  33. iets breed uitmeten (=uitvoerig (overdreven) over iets praten)
  34. iets hoog opnemen (=ergens zeer gekrenkt over zijn)
  35. iets in de melk te brokken hebben (=invloed hebben)
  36. iets laten zwemmen (=er geen aandacht meer aan besteden)
  37. iets met argusogen bekijken (=iets wantrouwend bekijken. Iets nauwlettend in de gaten houden)
  38. iets met de mantel der liefde bedekken (=iets niet met anderen bespreken maar stilzwijgen en accepteren)
  39. iets met de moedermelk binnenkrijgen (=iets leren in de eerste levensjaren)
  40. iets met de paplepel ingegoten krijgen (=iets van kinds af aan leren.)
  41. iets met een korreltje zout nemen (=iets niet helemaal voor waarheid aannemen)
  42. iets met lede ogen aanzien (=iets met tegenzin zien gebeuren)
  43. iets niet met droge ogen kunnen aanzien (=letterlijk: gaan huilen/tranen bij het zien gebeuren van iets)
  44. iets niet met zijn geweten overeen kunnen brengen (=iets niet kunnen doen omdat men het niet goed vindt)
  45. iets of iemand op de korrel nemen (=kritiek op iets of iemand hebben)
  46. iets onder de loep nemen (=iets nauwkeurig onderzoeken)
  47. iets van de achterwacht vernemen (=iets vernemen na veel omwegen)
  48. iets voetstoots aannemen (=iets geloven zonder bewijs)
  49. iets voor zijn verantwoording nemen (=iets op zich nemen)
  50. iets voor zoete koek aannemen (=iets geloven wat je hoort of ziet zonder kritisch te zijn.)

1377 betekenissen bevatten `me`

  1. onze Lieve Heer heeft vreemde kostgangers (=er bestaan nu eenmaal merkwaardige mensen)
  2. de pijp aan Maarten geven. (=er definitief mee stoppen)
  3. er een streep onder zetten (=er een eind aan maken, ermee stoppen)
  4. er een puntje aan kunnen zuigen (=er een goed voorbeeld aan kunnen nemen)
  5. er niet aan kunnen tippen (=er een voorbeeld aan kunnen nemen)
  6. iets na aan het hart hebben liggen (=er erg mee begaan zijn)
  7. al voor heter vuren gestaan hebben (=er erger meegemaakt hebben)
  8. er verdrinken er meer in het glas dan in de zee (=er gaan veel mensen dood door het drinken van alcohol)
  9. iets laten zwemmen (=er geen aandacht meer aan besteden)
  10. er geen kind aan hebben (=er geen last mee hebben)
  11. er geen gat in zien (=er geen oplossing meer voor zien)
  12. goed je mondje kunnen roeren (=er goed voor zorgen dat je mening wordt gehoord)
  13. er schuilt iets achter (=er is meer aan de hand dan op het eerste gezicht lijkt.)
  14. bij de vleet (=er is meer dan voldoende van (vleet was vroeger een groot visnet))
  15. geld maakt niet gelukkig (=er is meer in het leven dan rijkdom)
  16. er is met hem te eggen noch te ploegen (=er is met hem niets aan te vangen)
  17. geen erger venijn dan kwade tongen. (=er is niets zo erg als dat men kwaad van je spreekt.)
  18. de room is er af. (=er is weinig meer aan te verdienen)
  19. de muren hebben oren (=er kan ongewenst worden meegeluisterd door anderen)
  20. er werk van maken (=er mee aan de gang gaan)
  21. er komen met krabben en bijten (=er met heel veel moeite komen)
  22. iemand het zwijgen opleggen (=er met niemand over mogen praten en niemand iets mogen vertellen)
  23. je anker kappen/lichten (=er met spoed vandoor gaan)
  24. je lol wel opkunnen (=er niet mee kunnen lachen)
  25. uit het oog verliezen (=er niet meer aan denken)
  26. in de knoop zitten (=er niet meer wijs uitraken - van slag zijn)
  27. er koksgast van blijven (=er niets van krijgen , er geen vooruitgang mee maken)
  28. er part noch deel aan hebben (=er niets van weten of niet aan deelgenomen hebben)
  29. akte van iets nemen (=er nota van nemen - onthouden)
  30. tegen de paal lopen (=er slecht vanaf komen)
  31. voor ogen houden/staan (=er steeds rekening mee blijven houden)
  32. elke gek heeft zijn gebrek (=er valt op iedereen wel iets aan te merken)
  33. feestelijk danken (=er voor danken maar het zeker niet aannemen)
  34. er een punt achter zetten (=er voorgoed mee stoppen)
  35. er een balletje over opgooien (=er voorzichtig over beginnen te praten om erachter te komen wat anderen ervan vinden)
  36. er geen houvast aan hebben (=er weinig mee kunnen doen)
  37. er zijn maal wel mee kunnen doen (=er wel mee toekomen)
  38. de soep wordt nooit zo heet gegeten, als zij wordt opgediend (=er worden meestal minder zware maatregelen toegepast dan was aangekondigd)
  39. daarmee is de kous af. (=er wordt geen aandacht meer aan gegeven)
  40. er zijn kapers op de kust (=er zijn er die willen meeprofiteren)
  41. er zijn meer hondjes die Fikkie heten (=er zijn meer mensen/etc. met dezelfde naam)
  42. daar zitten nogal wat haken en ogen aan (=er zijn meer problemen dan je op het eerste gezicht zou denken)
  43. er zijn vele wegen die naar Rome leiden (=er zijn meerdere manieren om iets te doen)
  44. alle dingen hebben twee handvatten. (=er zijn vaak meerdere manieren zijn om een situatie aan te pakken)
  45. er behoort meer tot een huishouden dan het zoutvat. (=er zijn veel bijkomende kosten)
  46. dat muisje heeft een staartje. (=er zullen nog problemen komen)
  47. er de hand in gehad hebben (=eraan meegewerkt hebben, met raad of daad)
  48. huilen als een hofhond (=erbarmelijk tekeer gaan)
  49. in zijn nopjes zijn (=erg blij ergens mee zijn)
  50. de pee in hebben (=erg gehumeurd zijn)

50 dialectgezegden bevatten `me`

  1. dat kan mich ammël nie boemme (=dat raakt me helemaal niet) (Munsterbilzen - Minsters)
  2. dat kan mich gen boem sjaele (=dat deert me helemaal niet) (Munsterbilzen - Minsters)
  3. dat kan mich gestoële wiëne (=dat deert me niet) (Munsterbilzen - Minsters)
  4. dat ken me gien biet schill'n (=dat interessert mij niets) (Westerkwartiers)
  5. dat ken me gien spier schill'n (=dat interesseert mij in het geheel niet) (Westerkwartiers)
  6. dat ken me niks schill'n (=dat kan mij niets schelen) (Westerkwartiers)
  7. dat kin ich op me deimke (=dat ken ik van buiten) (Munsterbilzen - Minsters)
  8. Dat liekt me wel (=Dat lijkt me wel) (Hoogeveens)
  9. Dat lijkt me keihard (=Volgens mij is dat niet zo) (Rotterdams)
  10. dat lot mich kaat noch wêrm (=dat spreekt me niet aan) (Munsterbilzen - Minsters)
  11. dat muit me slim (=dat spijt me heel erg) (Westerkwartiers)
  12. dat stèkske krapoel wol mèt mich bossele (=dat gespuis wilde met me vechten) (Munsterbilzen - Minsters)
  13. dat stuit me teeg'n de borst (=dat vind ik niet goed) (Westerkwartiers)
  14. dat stuit me teeg' n de borst (=stuiten - dat stuit mij tegen de borst) (Westerkwartiers)
  15. dat was me eev'm zwitt'n (=dat was me even aanpoten) (Westerkwartiers)
  16. dat weet k nie me, me enn alank o (=hoe oud is je vader) (Zeeuws)
  17. dat wërk op me sisteem (=ik ben het beu) (Munsterbilzen - Minsters)
  18. Dat wordt me te batse (=Dat wordt me te gek) (Hoogeveens)
  19. Dat zal me an me reet roesten (=Dat maakt mij niets uit) (Bargoens)
  20. dat zeit me heul' ndaal niks (=dat komt me niet bekend voor) (Westerkwartiers)
  21. dat zèk mich geen véddër (=dat zegt me helemaal niets) (Munsterbilzen - Minsters)
  22. dat zin mich toch vaegers (=dat zijn me toch kwajongens) (Munsterbilzen - Minsters)
  23. Dat zit mi'j krange. (=Dat zit me dwars.) (Aaltens)
  24. Dau kunde gieën botte mè doen (=Daar kan je niets mee aanvangen) (Onze-Lieve-Vrouw-Waver)
  25. Dau ljeupt eum mé zn zatte botte (=Daar loopt hij stomdronken) (Onze-Lieve-Vrouw-Waver)
  26. Dau veigek maan kas aun (=Daar trek ik me niets van aan) (Onze-Lieve-Vrouw-Waver)
  27. dè 't schit (=ik trek het me niet meer aan) (Neerpelts)
  28. de bekieks mich nog erger dan ën koe wo noë den traajn kiek (=bekijk me zo niet alsof je me niet gelooft) (Munsterbilzen - Minsters)
  29. de bès mich ë leed sjëndaol (=gij zijt me een lelijkerd -letterlijk en figuurlijk) (Munsterbilzen - Minsters)
  30. de bès mich ë sjaun miëbël (=ge zijt me een nette, een rare kwast) (Munsterbilzen - Minsters)
  31. de bès mich e sjaun printsje (=je bent me d'er eentje) (Munsterbilzen - Minsters)
  32. de bès mich ne kastaar (=je bent me d'er ééntje) (Munsterbilzen - Minsters)
  33. de bès mich ne këdee (=je zijt me d'er eentje) (Munsterbilzen - Minsters)
  34. de bès mich ne këdee (=jij bent me d'r eentje) (Munsterbilzen - Minsters)
  35. de bès mich ne knijn (=je bent me d'er eentje (konijn)) (Munsterbilzen - Minsters)
  36. de bès mich ne sjarel (=je bent me d'er ééntje) (Munsterbilzen - Minsters)
  37. de bès mich ne sjaune! (=je bent me d'r eentje) (Munsterbilzen - Minsters)
  38. de bès mich nen sjaunen apostel (=je bent me d'r eentje!) (Munsterbilzen - Minsters)
  39. de bès mich ziëker aoënt zikke (=je wil me zeker in de val lokken) (Munsterbilzen - Minsters)
  40. de bés noch nie zoe stoem aste autziës (=jouw redenering bevalt me) (Bilzers)
  41. de bès toch nie van soekker, hè (=je bent toch geen kruidje roer me niet) (Munsterbilzen - Minsters)
  42. de bès zjus ne waandelende joed (=loop toch niet zo op en af, je werkt me op mijn zenuwen) (Munsterbilzen - Minsters)
  43. de bok zën kloete (=kan me niet schelen) (Munsterbilzen - Minsters)
  44. de daag gaon linge met dri-jkuuëninge e keteer, met Sint Tuuënes ' n oor, met Leëchtmès twieë, dan tèltj me neë mieë (=weerspreuk) (Weerts)
  45. de gees mich nau toch nie opdraeë (=je wil me nu toch niets wijsmaken) (Munsterbilzen - Minsters)
  46. De gees mich nie temét rammele (=Hou me niet voor de gek) (Bilzers)
  47. de gees nog zinge as me geduld opgerok (=de kruik gaat zolang te water dat ze breekt) (Munsterbilzen - Minsters)
  48. de hëbs mèr ene mond mè waol twei aure (=je moet meer luisteren dan spreken) (Munsterbilzen - Minsters)
  49. de huust bin zo luu zouen me sturm kriehen (=storm opkomst) (Zeeuws)
  50. de iene boer vroagt an den nare boer, wei giet het be oer pjerd me pjerd da giet nie da lupt, en wei lupt oer pjerd oh het giet (=de ene boer vraagt aan de andere boer hoe gaat met Uw paard de boer antwoord mijn paard gaat niet, dat loopt, en hoe loopt Uw paard oh het gaat) (Heusdens)




Bronnen

De spreekwoorden en gezegden zijn afkomstig van Wikiquote, Wikipedia en onze gebruikers. Op woorden.org is de uitleg ingekort en is herkomst van spreekwoorden en gezegden weggelaten.

Zie ook:
  • vaartips.nl Ruim 300 woorden, zegswijzen en uitdrukkingen met een maritieme achtergrond
  • debinnenvaart.nl Nog eens honderden zegswijzen en uitdrukkingen met een maritieme achtergrond
  • Het boek `De Latynsche spreekwyzen` uit 1755 met oud-Nederlandse vertalingen