Spreekwoorden met `ge`

Zoek


1698 spreekwoorden en uitdrukkingen bevatten `ge`

  1. door vragen wordt men wijs (=door het stellen van vragen kun je veel te weten komen en veel kennis opdoen)
  2. doorgestoken kaart (=er is heel duidelijk iets mis! Hier is getracht om iemand te laten geloven dat er bij toeval iets gebeurt, terwijl het in feite van tevoren gearrangeerd is)
  3. droge stokvis (=een houterig iemand)
  4. dwazen en gekken schrijven hun namen op deuren en hekken (=dwazen doen gekke dingen)
  5. een aangeklede aap (=een bespottelijk iemand)
  6. een aardige stuiver/duit (=een mooi kapitaal)
  7. een ander liedje laten zingen (=mores leren, van gedacht doen veranderen)
  8. een Augiasstal reinigen (=het opruimen van een vreselijk vuile boel)
  9. een bedrijvige Martha zijn (=een zeer ijverige vrouw zijn (Martha= bijbels symbool voor hardwerkende huisvrouw))
  10. een beurt krijgen (=onderhanden genomen worden)
  11. een bliek (spiering) uitgooien om een snoek te vangen (=met zo min mogelijk kosten proberen maximale winst te behalen)
  12. een blind paard zou er geen schade doen (=een armoedig interieur)
  13. een bodem in de markt leggen (=een minimumprijs vastleggen)
  14. een bokking krijgen (=een standje krijgen)
  15. een bonte kraai maakt nog geen winter (=één voorbeeld is niet genoeg om een definitief besluit te nemen)
  16. een bril op de neus krijgen (=moeten gehoorzamen aan iemand)
  17. een brok in de keel krijgen (=emotioneel aangedaan zijn)
  18. een doodgeboren kindje (=waardeloos, zonder toekomst)
  19. een doodshemd heeft geen zakken. (=je hebt niets aan je geld als je dood bent)
  20. een draai aan het verhaal geven (=een hele eigen versie van wat er gebeurd is vertellen)
  21. een draai aan iets geven (=de waarheid verdraaien)
  22. een droge maart en een natte april is de boeren naar hun wil (=weerspreuk)
  23. een dronkemansgebed doen (=het geld natellen (als het zo goed als op is))
  24. een dronken vrouw is een engel in bed (=drank draagt bij aan het beëindigen van de tegenstand)
  25. een eed met boter bezegeld. (=een belofte zonder echte intentie om de belofte na te komen)
  26. een ei is geen ei twee ei is een half ei drie ei is een paasei (=één is niet genoeg, twee is beter, drie is goed)
  27. een ezel stoot zich geen tweemaal aan dezelfde steen (=men maakt geen twee keer dezelfde fout)
  28. een gat in de lucht springen (=ongeremd enthousiast zijn)
  29. een gat in het dak krijgen (=niet erg slim zijn)
  30. een geeltje van de plank nemen (=een oude preek herhalen)
  31. een gegeven paard mag men niet in de bek kijken. (=als men een geschenk krijgt, dan moet men niet zoeken of er hier of daar wat aan mankeert.)
  32. een geheugen als een garnaal (=een zeer slecht geheugen hebben)
  33. een gehuurd paard en eigen sporen maken korte mijlen (=eigen bezit beschadigt men minder dan gekregen of gehuurd bezit)
  34. een gehuurd paard en eigen sporen maken korte mijlen. (=men is geneigd andermans spullen te misbruiken)
  35. een gek en zijn geld blijven nooit lang bij elkaar (=geld uitgeven aan nutteloze en onnodige dingen)
  36. een geloof dat bergen kan verzetten (=een sterk geloof)
  37. een geluk bij een ongeluk (=terwijl iets mis gaat, gaat iets anders goed)
  38. een gepeperde rekening (=een hoge rekening)
  39. een geplaveide weg is des duivels oorkussen (=als je niets doet en lui bent, doe je ook niks goeds / mensen die zich vervelen omdat ze niets te doen hebben, kunnen tot de slechts dingen komen daardoor)
  40. een gesloten boek (=iets wat niet te doorgronden is)
  41. een gevoelige snaar raken (=iets ligt erg gevoelig bij iemand, belangstelling hebben voor een bepaald onderwerp en iemand die dan aandacht heeft ervoor)
  42. een gewaarschuwd mens telt voor twee (=iemand die vooraf weet wat er fout kan gaan moet zich er maar op voorbereiden)
  43. een gezicht als een oorwurm trekken (=erg ontevreden kijken (omdat er bijv. iets gedaan moet worden))
  44. een gezicht van ouwe lappen (=een huilerig of lelijk gezicht)
  45. een gladde vogel (=iemand die zich overal weet uit te redden op slinkse wijze)
  46. een goed begin heeft een goed behagen maar het eindje zal de last dragen (=goed beginnen is prima, maar je moet volhouden tot het einde)
  47. een goed gelaat is de beste geleidebrief. (=als je knap bent krijg je veel voor elkaar)
  48. een goed hart toedragen (=goed kunnen verdragen)
  49. een goed paard maakt nog geen goede ruiter. (=niet enkel de middelen tellen, ook de vaardigheid is belangrijk om resultaat te krijgen.)
  50. een goede beurt geven (=grondig reinigen, grondig aanpakken)

2535 betekenissen bevatten `ge`

  1. de lens is uit de wagen (=de zaak is vastgelopen)
  2. de molen is/loopt door de vang (=de zaak of persoon is in de war (gek))
  3. oude wijn in nieuwe zakken (=de zaken zijn anders gepresenteerd, maar niet wezenlijk veranderd)
  4. een zondagse steek houdt geen week (=de zondag is geen werkdag maar de dag des Heeren)
  5. de oude adam (=de zondige natuur (aard))
  6. kreupel wil altijd voordansen (=de zwaksten willen het hoge woord hebben)
  7. het katje van de baan (=degene die baas speelt)
  8. de drager kan het beste zeggen waar de schoen wringt (=degene die een probleem heeft, kan de kern van dit probleem vaak het scherpste benoemen)
  9. het kind van de rekening (=degene die schade lijdt, terwijl anderen niets hebben)
  10. als men van de duivel spreekt trapt men hem op zijn staart (=degene waarover men spreekt, laat zich dikwijls op dat moment zien)
  11. bezint eer ge begint (=denk goed na over de gevolgen voordat je actie onderneemt)
  12. de waarheid in pacht hebben (=denken de enige te zijn die de waarheid kent of vertelt)
  13. je oren laten hangen (=depressief zijn, het opgeven)
  14. het klopt als een bus (=deze uitdrukking is een contaminatie van het sluit als een bus met: het klopt als een zwerende vinger)
  15. uit hetzelfde vaatje tappen (=dezelfde standpunten of opvattingen delen.)
  16. het heen en weer krijgen (=diarree krijgen - vooral gezegd van iets dat helemaal niet bevalt)
  17. die vlieger gaat niet op (=die gedachte gaat niet lukken)
  18. dat zaakje zal wel doodbloeden (=die kwestie zal geleidelijk aan wel worden vergeten)
  19. die is niet voor de poes (=die moet als tegenstander niet onderschat worden)
  20. uit wiens hand men eet wiens woord men spreekt (=diegene bij wie we ons geld verdienen geven we meestal gelijk)
  21. wiens brood men eet, diens woord men spreekt (=diegene bij wie we ons geld verdienen geven we meestal gelijk)
  22. het paard dat de haver verdient krijgt ze niet (=diegene die het goede gedaan heeft, krijgt de beloning niet)
  23. sijmen betaalt (=diegene die het minste verdient draagt de kosten)
  24. het zit eraan bij hem/haar (=diegene kan het betalen, er is genoeg)
  25. het haasje zijn (=diegene zijn die er voor opdraait, het slachtoffer)
  26. een kattenrug maken (=diep buigend groeten)
  27. een harde noot kraken (=dingen bespreken die moeilijk liggen, een moeilijk karwei doen)
  28. platgetreden paden/wegen (=dingen die anderen al eerder gedaan hebben)
  29. moet is een bitter kruid. (=dingen die men moet doen kunnen onaangenaam of vervelend zijn.)
  30. niet kunnen rijmen (=dingen die niet met elkaar kloppen of het samen niet kunnen begrijpen)
  31. je kan niet door een muur lopen, behalve als er een deur in zit (=dingen kunnen alleen gedaan worden als er een reële kans toe is)
  32. niet brandschoon zijn (=dingen misdaan hebben)
  33. zoete broodjes bakken (=dingen zeggen om een goede indruk achter te laten bij mensen met invloed)
  34. schijn bedriegt (=dingen zijn niet altijd zoals ze zich voordoen)
  35. op til zijn (=dingen zijn op dit moment gaande (met name veranderingen))
  36. het hart op de tong dragen (=direct zeggen wat iemand denkt, ongeacht of dat slim is of niet)
  37. op de man af (=direct, zonder omwegen)
  38. thuis is in je schuur (=dit wordt gezegd als je weinig thuis bent)
  39. wie schrijft, die blijft. (=documenteer alles goed voor je eigen bestwil)
  40. voorzichtigheid is de moeder der wijsheid (=doe het voorzichtig, dan komt er geen schade)
  41. haast je langzaam (=doe het zo snel mogelijk, maar niet sneller (uit het Latijn: Festina lente))
  42. de kop in het zand steken (=doen alsof er geen gevaar dreigt en er niets aan doen)
  43. Oost-Indisch doof zijn (=doen alsof er niets gehoord wordt)
  44. een hoge toon aanslaan (=doen alsof je het voor het zeggen hebt / luid en dwingend spreken)
  45. je handen in onschuld wassen (=doen alsof men geen schuld heeft)
  46. de bezem uitsteken (=doen en laten wat men wil als de baas of leidinggevende er niet is)
  47. bot gegeten hebben (=dom geboren zijn en zo blijven)
  48. de wal keert het schip (=door beperkingen enigerlei niet verder kunnen)
  49. goed gereedschap is het halve werk (=door de juiste hulpmiddelen te gebruiken wordt het karwei snel geklaard)
  50. in goede aarde vallen (=door de ontvanger goed ontvangen worden)

50 dialectgezegden bevatten `ge`

  1. ge loopt in menne pad (=Je loopt voor mijn voeten) (Wuustwezel)
  2. ge lopt r vor schandaol bij (=je ziet er slordig uit) (Oudenbosch)
  3. ge lult ut oewen nek (=je praat onzin) (Maas en waals)
  4. Gé makt menne zéik nie louw (=Mij maak je niet gek) (Geffes)
  5. ge me bij den bok gedoan (=je hebt me beduveld) (Gents)
  6. ge meegt do mee a voeten nie op terren (=Je mag daar met je voeten niet op trappen (lopen) ) (Ninoofs)
  7. ge meegt gerest zoin (=zeker en vast) (Denderleeuws)
  8. ge meu nie so zitte pitse (=je zit veel te kieskeurig te eten) (Oudenbosch)
  9. ge meug d'a ni loaten doen (=Voor u zelf opkomen (assertief zijn)) (Bambrugs)
  10. ge meug et allemoaul noaur 't oeksken droaugen (=Je moet alle winst aan de belastingontvanger afgeven) (Lokers)
  11. ge meug gerus (t) zijn (=wat je daarnet zei is juist / terecht) (Waregems)
  12. ge Meug Tèèrten (=ga weg) (Kortrijks)
  13. ge meug tr preus ip zin. (=Je mag er trots op zijn.) (Kortrijks)
  14. ge meug wedd'n (=geen twijfel mogelijk) (Waregems)
  15. ge meug wettn (=je mag er zeker van zijn) (kortemarks)
  16. ge meug-z'ên / ge meuë-t'ên (=ik heb geen interesse) (Kaprijks)
  17. ge meug’t er a van beloovn (=spreek van geluk) (Kaprijks)
  18. ge meugd aa nie laute schuure (=Je mag je niet laten doen / niet laten overwinnen) (Onze-Lieve-Vrouw-Waver)
  19. ge meugd gaon (=je mag gaan) (nieuwkuijks)
  20. ge meugd tur nog wael inne (=Je mag nog een laatste ….) (Ewijk (Euiwwiks))
  21. gè meugd uitspelen (uitgoan, uitkommen) (=jij mag beginnen (kaartspel) ) (Sint-Niklaas)
  22. ge meugd Uw Skuppe Ofkusken (=ga weg) (Kortrijks)
  23. ge meugda (twieë) pollekes kusse (=Je mag van geluk spreken) (Onze-Lieve-Vrouw-Waver)
  24. ge meugdô zoû (kalot) ies loaten afdoen (=je moet dringend je haar laten knippen) (Sint-Niklaas)
  25. ge meugt èèn vur èèn (=Je mag om de beurt) (Tilburgs)
  26. ge meugt em ne skip in zijn gat geevn, ie goa no nie ommekijkn veur te zien wie dat eweest ee (=hij is zeer gemakzuchtig) (Waregems)
  27. ge meugt er gerust van zaan (=Je mag er zeker van zijn) (Onze-Lieve-Vrouw-Waver)
  28. ge meugt gerust zaan (=je mag gerust zijn) (herenthouts)
  29. ge meugt in a andses plak'n (=ge moogt blij zijn) (Zelzaats)
  30. ge meugt jn twièè antjes toîpeleggn (=je mag van geluk spreken) (Kortemarks)
  31. ge meugt joen handjes tooppeleggen (=je mag dankbaar zijn) (Werviks)
  32. ge meugt non ou kère nie èn (=deze persoon is beter te mijden) (Brakels)
  33. ge meugt noojt zèjn fontijnse, ken drinke van ou woater niet (=niet hoogmoedig zijn) (Brakels)
  34. ge meugt oep aa twie oeëre sloape (=je mag gerust zijn) (Winksels)
  35. ge meugt wettn (=je mag er zeker van zijn) (Kortemarks)
  36. ge meugtemhemme (=Je mag hem hebben) (Onze-Lieve-Vrouw-Waver)
  37. gè meut nie meej (=jij mag niet mee) (Tilburgs)
  38. ge meut ur nie òn dènke (=je mag er niet aan denken) (Tilburgs)
  39. gè misgeven (=gij hebt verkeerd gegeven (kaartspel) ) (Sint-Niklaas)
  40. ge mo nie so naauw kijke jong (=jij bent veel te precies) (Oudenbosch)
  41. ge mo nie van elke scheet un donderslag maoke (=je moet niet steeds zo overdrijven) (Oudenbosch)
  42. ge moakt menne zeik niej laauw (=je krijgt mij niet op de kast.) (Tilburgs)
  43. ge moe de beulle mee de blutse pakk'n (=Je moet het anvaarden met de voor en de nadelen) (Harelbeeks)
  44. ge moe geen dei verkoapen (=je moet geen onzin uitkramen) (Waarschoots)
  45. ge moe jan tgès oedn (=je moet je best doen) (Lichtervelds)
  46. ge moe je neuze nie upsteekn (=je moet je afkeuring niet laten blijken) (Kortemarks)
  47. ge moe je nie dikke maokn (=je moet je niet kwaad maken) (Kortemarks)
  48. ge moe je nie dikke moakn (=je moet je niet kwaad maken) (Lichtervelds)
  49. ge moe jn oar ofdoen (=je moet je haar laten knippen) (Lichtervelds)
  50. ge moe ne kjè ip zuk'n karre rien (=Kom dat tegen) (Wevelgems)




Bronnen

De spreekwoorden en gezegden zijn afkomstig van Wikiquote, Wikipedia en onze gebruikers. Op woorden.org is de uitleg ingekort en is herkomst van spreekwoorden en gezegden weggelaten.

Zie ook:
  • vaartips.nl Ruim 300 woorden, zegswijzen en uitdrukkingen met een maritieme achtergrond
  • debinnenvaart.nl Nog eens honderden zegswijzen en uitdrukkingen met een maritieme achtergrond
  • Het boek `De Latynsche spreekwyzen` uit 1755 met oud-Nederlandse vertalingen