Spreekwoorden met `van`

Zoek


503 spreekwoorden en uitdrukkingen bevatten `van`

  1. je er met jantje-van-leiden afmaken (=onzorgvuldig zijn en weinig aandacht aan het werk besteden)
  2. je handen van iemand aftrekken (=iemand niet langer steunen)
  3. je in het hol van de leeuw wagen (=een groot risico nemen , rechtstreeks bij de vijand te rade gaan)
  4. je kunt van een kale kikker geen veren plukken (=er valt niets te halen bij iemand die niets heeft)
  5. je kunt van mij de pot op (=je doet maar waar je zin in hebt)
  6. je van de domme houden (=doen alsof men van niets weet)
  7. je van de hals houden (=van je afhouden, niet aanvaarden)
  8. je van het lijf houden (=van je afhouden, niet aanvaarden)
  9. je van kant maken (=zelfmoord plegen)
  10. je weet nooit hoe een koe een haas vangt (=het kan altijd nog op onverwachte wijze tot een oplossing komen)
  11. jij raapt nog geen stro van de aarde (=je hebt nog niets verwezenlijkt)
  12. jongens van Jan de Witt (=dappere jongens zijn)
  13. kies het minste van twee kwaden (=als er enkel slechte oplossingen zijn, kiest men de minst slechte)
  14. kom ik er vandaag niet dan kom ik er morgen (=ik doe het wel op mijn gemak)
  15. kort van stof (=weinig zeggend, onvriendelijk)
  16. last van vliegen hebben (=stotteren)
  17. liefhebben als de appel van zijn oog (=erg veel van iemand houden)
  18. liever van achteren zien dan van voren (=niet goed kunnen verdragen)
  19. luisteren naar groeien van het gras (=erg lui zijn)
  20. mee-eten uit de grote pot van Egypte (=meegenieten zonder vergoeding)
  21. men vangt meer vliegen met honing/stroop dan met azijn (=door vriendelijk te zijn bereik je meer bij iemand dan met lelijke woorden)
  22. menen ligt dicht bij Kortrijk (maar verre van Waregem) (=iets menen is niet genoeg; je moet er zeker van zijn.)
  23. met alle soorten van genoegen (=heel graag)
  24. met alle zonden van Israël beladen worden (=voor alles de schuld krijgen)
  25. met de beste wil van de wereld (=hoe graag ik het ook wil, het zal niet lukken)
  26. met de hersens van een garnaal (=erg dom)
  27. met de klompen van het ijs blijven (=zich met iets niet inlaten)
  28. met de paarden van Sint Franciscus. (=te voet gaan)
  29. met het verstand van een garnaal (=erg weinig verstand, erg dom)
  30. met onwillige honden is het slecht hazen vangen (=het is moeilijk om samen te werken met mensen die niet willen)
  31. met open armen ontvangen (=erg hartelijk ontvangen worden)
  32. met spek vangt men muizen (=met veel vrijgevigheid kan men iedereen overhalen)
  33. niet kapot zijn van (=niet veel op hebben met)
  34. niet meer van vandaag (=het is ouderwets of niet meer acceptabel)
  35. niet thuis zijn van (=geen verstand hebben van - niet willen weten van)
  36. niet van de wind kunnen leven (=moeten werken om alles te kunnen betalen)
  37. niet van gisteren zijn (=veel weten, veel begrijpen en snel doorhebben)
  38. niet van het ene brood tot het andere weten te geraken (=niet rond kunnen komen)
  39. niet van vandaag of gisteren (=niet dom)
  40. niet voor een gat te vangen (=niet door één moeilijkheid te ontmoedigen)
  41. of men van de kat of de kater gebeten wordt (=het maakt geen verschil)
  42. ogen van achteren en van voren hebben (=alles goed in de gaten houden)
  43. om de kracht van het anker te voelen moet men de storm trotseren (=pas als men iets ernstig meemaakt, weet men op wie men kan vertrouwen)
  44. om van te kotsen (=erg lelijk, absoluut onplezierig)
  45. om vliegen te vangen (=om te luieren (niets te doen))
  46. omwille van het smeer likt de kat de kandeleer (=omwille van het loon doet men een werk)
  47. onder de mantel van (=onder de schijn van)
  48. onder een hoedje te vangen zijn (=zeer stil en gedwee zijn)
  49. ook de ceders van Libanon worden afgehouwen (=ook heilige dingen vergaan)
  50. ook van de mosterd eten (=veel geld aan iets verliezen)

652 betekenissen bevatten `van`

  1. de wolf/vos ruilt wel van baard maar niet van aard (=het karakter van de mensen verandert nooit)
  2. de aard van het beestje (=het karakter van iemand)
  3. een aardje naar zijn vaartje (=het karakter van zijn vader hebben)
  4. een zoon van zijn vader zijn (=het karakter van zijn vader hebben)
  5. op je pootjes terecht komen (=het komt vanzelf wel voor elkaar)
  6. als de dagen lengen, gaan de nachten strengen (=het koudste deel van de winter valt na de kortste dag)
  7. het is altijd rouwen en trouwen (=het leven is een afwisseling van goede en slechte tijden)
  8. het mes snijdt aan twee kanten (=het levert dubbel voordeel op (NL.) Er zijn niet alleen voordelen aan verbonden, je kan eender wat vanuit verschillende en zelfs tegengestelde standpunten bekijken (BE).)
  9. in iemands vel steken (=het lichamelijke lot van iemand anders ondervinden)
  10. de teugels afwerpen. (=het loslaten van regels en verantwoordelijkheden)
  11. in iemands schoenen staan (=het lot van iemand anders ondergaan)
  12. struisvogelpolitiek (=het negeren of ontkennen van een probleem in de hoop dat het vanzelf verdwijnt.)
  13. over de tong gaan (=het onderwerp van gesprek zijn)
  14. het zeil strijken (=het opgeven / flauw vallen / van iemand verliezen)
  15. een Augiasstal reinigen (=het opruimen van een vreselijk vuile boel)
  16. het ene gat met het andere stoppen (=het slecht beheren van geld door met de ene schuld de andere af te lossen)
  17. de omgekeerde wereld (=het tegenovergestelde van wat normaal en logisch is)
  18. het oog wil ook wel wat (=het uiterlijk van iets speelt ook een rol)
  19. de wijde wereld intrekken (=het verkennen van nieuwe plaatsen, ervaringen en mogelijkheden buiten het vertrouwde)
  20. niemand genoemd, niemand gelasterd. (=het vermijden van het noemen van namen voorkomt onnodige ruzie)
  21. de vruchten van iets plukken (=het voordeel van iets hebben)
  22. corpus delicti (=het voorwerp van de misdaad)
  23. het kaf van het koren scheiden (=het waardevolle van het waardeloze scheiden)
  24. er voor opdraaien (=het werk van een ander doen)
  25. je een ongeluk lachen (=hetzelfde als `In een deuk liggen`, niet meer bijkomen van het lachen)
  26. het bloed stolt hem in de aderen (=hij verstijft van schrik)
  27. het huilen staat hem nader dan het lachen (=hij ziet er vooral de trieste kant van)
  28. hoer en tollenaar zijn onze lieve Heer ook dierbaar (=hoe slecht je afkomst is, God houdt van je)
  29. hij zeit wat (=honend gezegd van iemand die iets stoms zegt)
  30. hoe hoger het hart, hoe lager de ziel (uit het Fries) (=hoogmoed is het kenmerk van een dwaas)
  31. schoenmaker blijf bij je leest (=hou je niet bezig met dingen waar je niets van weet)
  32. met de linkerhand trouwen (=huwen met een vrouw van lagere adelstand)
  33. de wereld is een pijp kaneel ieder likt eraan maar krijgt niet veel (=ieder krijgt een klein deeltje van wat de wereld te bieden heeft)
  34. de wereld is een schouwtoneel elk speelt zijn rol en krijgt zijn deel (=ieder krijgt een klein deeltje van wat de wereld te bieden heeft)
  35. men vindt geen molenaar of hij at gestolen koren. (=ieder zoekt zijn voordeel, ook al is het ten koste van anderen.)
  36. alle molens vangen wind. (=iedereen die meedoet zal een deel van de opbrengst opeisen)
  37. ieder vist op zijn getij (=iedereen maakt gebruik van het geschikte ogenblik)
  38. iemand iets voor de voeten werpen (=iemand beschuldigen van iets)
  39. iemand doodverven met iets (=iemand bestemd voor een post achten, iemand als de dader van iets afschilderen (doodverf is grondverf)[1])
  40. iemand iets in de mond geven (=iemand de mening van een ander laten geven in plaats van de eigen mening)
  41. een volle buik peinst op geen lege. (=iemand die genoeg te eten heeft is niet bezig is met de zorgen van een ander)
  42. als bliksemafleider fungeren (=iemand die of iets dat de boze bui van iemand kan afleiden)
  43. een oud voerman hoort nog graag het klappen van de zweep (=iemand die oud is vindt het fijn te praten over dingen van vroeger)
  44. een pater goedleven (=iemand die van het leven geniet)
  45. wijd van huis is altijd rijk. (=iemand die van ver komt, kan makkelijk liegen.)
  46. iemand op het verkeerde been zetten (=iemand ergens een verkeerde indruk van geven, waardoor hij of zij iets gaat denken wat helemaal niet klopt)
  47. een sigaar uit eigen doos presenteren (=iemand iets aanbieden dat in feite door de ontvanger zelf is betaald)
  48. iemand belet geven (=iemand niet ontvangen)
  49. een hoge Piet (=iemand van hogere rang of stand)
  50. iemand een smet aanwrijven (=iemand van iets beschuldigen)

50 dialectgezegden bevatten `van`

  1. ' t mênneke van Laun ès on mich (=loomheid overvalt mij) (Bilzers)
  2. ' t plat is er af (=gezegd van een baby die enkele maanden oud is) (Leefdaals)
  3. ' t reent, ' t zeent, de boern wèrn nat van ier tot iejn de stat (=het blijft maar regenen) (Brakels)
  4. ' t regent van omoôg, ' t zal drei doagen duren (=de regen zal lang duren) (Sint-Niklaas)
  5. ' t steekt oes teeg' n / ' t es oes verleeëd / ' t zit oes tot ier (=we hebben er genoeg van) (Waregems)
  6. ' t stof van tussen a kluete bloeze (=Een scheet laten) (Dendermonds)
  7. ' t zal nog van de neuze in de mond druppen (=loontje komt om zijn boontje) (Zottegems)
  8. ' t zie zwet van ' t volk (=Het is druk) (Kortenbergs)
  9. ' t zien goe' geeëstn die keeërn: gezegd als welkomstgroet als iemand na enige tijd terugkeert naar de plek van de spreker. (='t Zijn goede geesten die keren) (Klemskerks)
  10. A de katte van us es dansn de muzn (=Als de kat van huis is dansen de muizen) (West-Vlaams)
  11. a ee bloër'n op zèn leppen van de kèusser'n (=hij heeft blazen op de lippen van de koorts) (Meers)
  12. a ee van d'n ouwemaun (=hij heeft rachitis of kalkziekte) (Meers)
  13. a èè van de riem (=hij heeft van de riem hij is bedrogen) (Meers)
  14. a ee zèn kerre gekieërt (=hij is van gedacht veranderd) (Meers)
  15. a èèt er veel van wég (=hij gelijkt goed op iemand) (Meers)
  16. A ei en ètteke van pontkoek (=Hij heeft een hart van peperkoek) (Mechels (BE))
  17. a ei van 'n eizel geiten (=dom zijm) (Aalsters)
  18. a es erd van afgank (=hij is zeer gierig) (Meers)
  19. A es geboern mé ne gouen leper in za gat (=van goede afkomst zijn) (Ninoofs)
  20. a es ni controeëren (=hij is niet slecht van hart) (Nieuwerkerks)
  21. a es nog stommer as 't achterste van e verken (=hij is oerdom) (Ninoofs)
  22. a es on ‘t fribbeln (gewoonte van stervende mensen de lakens af te tasten) (=hij is stervende) (Meers)
  23. a es onder geiën hinje gebroejid (=hij is niet van gisteren) (Ninoofs)
  24. a es traug van oeëpakkn (=hij leert traag) (Meers)
  25. a es treeg van oeëpakken (=hij leert traag) (Ninoofs)
  26. a es van den duvel gereeën (=hij is onhandelbaar) (Meers)
  27. a es van goeie komaf (=hij is van goede afkomst, van een goede familie) (Meers)
  28. a es zjang van Brissel (=iemand die meeval heeft) (Ninoofs)
  29. a ge zoe-se toch wew ne schup geevn (=ze brengen er niets van terrecht) (Kaprijks)
  30. a geboert ém va krommenoeës (=hij doet alsof hij er niets van af weet) (Meers)
  31. a gebreike èn iehre haage ès gee teeke van aermoei. (=oude gebruiken in ere houden is geen teken van armoede) (Genker)
  32. a go nor de tvijfteg (=hij nadert de leeftijd van 50 jaar) (Meers)
  33. a jeanke van Brussel (=een verfijnde man) (Londerzeels)
  34. a joean van wie bin jie een joean (=jongen) (Zeeuws)
  35. a kan just van broëd strongt moake (=hij kan niets) (Antwerps)
  36. a kent er gin blèis van (=hij kent er niets van) (Meers)
  37. a kentj er gin knijt van (=hij kent/weet er niets van) (Meers)
  38. a komt van de kanten van Gentj (=hij komt uit de streek van Gent) (Meers)
  39. a rezzong van (=ten bedrage van) (Wichels)
  40. A sprekt Antwaarps van gotterligge (=Hij probeert maar kan geen Antwerps spreken) (Antwerps)
  41. a ten appel te verre van den bome valt (=Den appel valt te ver van den boom) (West-Vlaams)
  42. A va skipenaus gebaurn (=Je van domme laten, doen alsof je het niet begrijpt) (Liedekerks)
  43. a van pijkes geboarn (=je van niets gebaren) (Kaprijks)
  44. A wét van gien out paole nemie te make (=Hij weet niet van welk hout pijlen maken) (Mechels (BE))
  45. a wet van giën out plaanke moake (=hij heeft niets en weet niet meer wat te beginnen) (Antwerps)
  46. a wet van toeten of bloaze (=hij weet er niets van) (Antwerps)
  47. a wet van tuten noch blèiz'n (=hij weet van niets) (Meers)
  48. a wet watem zei (=hij heeft er verstand van) (Nijlens)
  49. A zit boa Mannekes (=hij is in de middelbare school van Boom) (Booms)
  50. a zitj op de zille van de veerdeer (=nog een week wachten en het is aan ons) (Ninoofs)




Bronnen

De spreekwoorden en gezegden zijn afkomstig van Wikiquote, Wikipedia en onze gebruikers. Op woorden.org is de uitleg ingekort en is herkomst van spreekwoorden en gezegden weggelaten.

Zie ook:
  • vaartips.nl Ruim 300 woorden, zegswijzen en uitdrukkingen met een maritieme achtergrond
  • debinnenvaart.nl Nog eens honderden zegswijzen en uitdrukkingen met een maritieme achtergrond
  • Het boek `De Latynsche spreekwyzen` uit 1755 met oud-Nederlandse vertalingen