Spreekwoorden met `ten`

Zoek


800 spreekwoorden en uitdrukkingen bevatten `ten`

  1. het eten niet meer op kunnen. (=spoedig moeten sterven.)
  2. het fijne ervan willen weten (=willen weten wat er precies aan de hand is)
  3. het gemeste kalf slachten (=een groot feest opzetten / het beste en lekkerste eten op tafel zetten)
  4. het glaasje op zijn kant zetten (=het glas uitdrinken)
  5. het gras voor de voeten wegmaaien (=de woorden uit de mond nemen - alle kansen ontnemen)
  6. het hachje erbij inschieten (=zelf sterven aan de gevolgen van een actie)
  7. het hoofd laten hangen (=treurig zijn - het opgeven)
  8. het hoofd stoten (=ergens onprettig tegen aan lopen)
  9. het huisje bij het schuurtje houden/laten (=geen onnodige uitgaven doen)
  10. het is bij de (wilde) beesten af (=het is verschrikkelijk; het is schandalig)
  11. het is maar hoe de kaarten vallen (=het hangt van het lot af)
  12. het is sop en gekookt eten. (=het is hetzelfde.)
  13. het kastje bij het muurtje laten blijven (=de dingen niet gaan overdrijven)
  14. het kippenei grijpen en het ganzenei laten lopen (=een verkeerde keuze maken)
  15. het leven is geen zoete krentenbol (=het is niet altijd zo mooi, iedereen heeft wel eens tegenvallers)
  16. het leven is meer dan eten en drinken. (=alleen eten en drinken vult geen leven.)
  17. het leven is net een krentenbol, met af en toe een hard stukje (=het leven is niet een en al geluk maar kent soms ook tegenslag)
  18. het loopt de spuigaten uit. (=het is te veel geworden)
  19. het maar in het midden laten (=niet argumenteren)
  20. het mes op de keel zetten (=onder sterke druk zetten)
  21. het mes snijdt aan twee kanten (=het levert dubbel voordeel op (NL.) Er zijn niet alleen voordelen aan verbonden, je kan eender wat vanuit verschillende en zelfs tegengestelde standpunten bekijken (BE).)
  22. het muist al wat van katten komt (=ieder volgt zijn karakter)
  23. het naadje van de kous willen weten (=alle details willen weten)
  24. het pleit beslechten/beslissen/verliezen (=de zaak definitief verliezen)
  25. het regent bakstenen (=gezegd van een hevige hagelbui)
  26. het uitproesten (=in een plotse lachbui schieten)
  27. het vaatje op zijn kant zetten (=het vat leegmaken (uitdrinken))
  28. het veulen laten draven. (=gaan plassen)
  29. het wordt buigen of barsten (=het ergens op wagen)
  30. het zeil in top zetten (=een zo goed mogelijke vertoning weggeven)
  31. het zijn niet de slechtste vruchten waaraan de wespen knagen (=over goede mensen worden vaak onaardige dingen verteld)
  32. het zinkende schip verlaten (=ervandoor gaan als de zaak misgaat)
  33. het zo zout nog niet gegeten hebben (=het zo slecht nog nooit meegemaakt hebben)
  34. hoge bomen/masten vangen veel wind (=in een hoge positie heeft men ook veel verantwoordelijkheid)
  35. holle vaten bommen/klinken het hardst (=wie er het minste verstand van heeft, verkondigt het luidst zijn mening)
  36. holle vaten klinken het hardst. (=de minst competente persoon is vaak ook de luidste)
  37. hongerige luizen bijten scherp (=met de arme mensen heeft men de meeste last)
  38. hoog te paard zitten (=verwaand zijn, eigendunk hebben)
  39. ieder bakt zijn koek zoals hij hem eten wil. (=iedereen behartigt zijn zaken, op een manier zoals hij dat zelf wil.)
  40. iemand aan de dijk zetten (=iemand ontslaan)
  41. iemand aanschieten (=iemand aanspreken)
  42. iemand achter de broek/veren/vodden zitten (=iemand aansporen/opjagen / nauwlettend volgen)
  43. iemand de beurs lichten (=van iemand geld stelen/afhandig maken)
  44. iemand de duimschroeven aanzetten (=iemand scherp ondervragen, onder grote druk zetten)
  45. iemand de hielen laten zien (=inhalen of beter presteren dan de ander)
  46. iemand de oren van het hoofd eten (=bij iemand erg veel eten)
  47. iemand de oren van het hoofd eten. (=zeer veel eten.)
  48. iemand de pen op de neus zetten (=streng ondervragen of aanpakken)
  49. iemand de voet dwars zetten (=tegenwerken)
  50. iemand de voet lichten (=iemand op gemene manier de baan afnemen)

827 betekenissen bevatten `ten`

  1. het is een pleister op een zere wonde (=het is bedoeld om het leed wat te verzachten)
  2. de dood wil een oorzaak hebben. (=het is belangrijk onm te weten waarom iets gebeurt)
  3. het is bij de konijnen af (=het is buitengewoon erg)
  4. zo gaan er geen twaalf in een dozijn (=het is iets buitengewoons)
  5. het is zondegeld (=het is jammer dat daar kosten voor gedaan zijn)
  6. wat de vos niet weet, weet de haas ook niet (=het is moeilijk iets te weten als het je nooit verteld is)
  7. daar hangt de po uit (=het is niet zoals het zou moeten zijn)
  8. wat baten kaars en bril als de uil niet zien en lezen wil (=het is vruchteloos iemand te willen voorlichten als hij dat niet wil)
  9. het kan vriezen en het kan dooien (=het kan alle kanten uit gaan)
  10. de bijl aan de wortel leggen (=het kwaad in de oorsprong trachten uit te roeien)
  11. je laatste troef uitspelen (=het laatste wat iemand achter de hand had naar buiten brengen)
  12. de kerk midden in het dorp laten. (=het laten zoals het is)
  13. balsem in de wonde gieten (=het leed verzachten)
  14. het mes snijdt aan twee kanten (=het levert dubbel voordeel op (NL.) Er zijn niet alleen voordelen aan verbonden, je kan eender wat vanuit verschillende en zelfs tegengestelde standpunten bekijken (BE).)
  15. de teugels afwerpen. (=het loslaten van regels en verantwoordelijkheden)
  16. door de zure appel (heen)bijten (=het onaangename doen of over zich heen laten gaan)
  17. iets naar zijn hand zetten (=het precies (laten) doen zoals hij wil)
  18. iets uit het hoofd laten (=het vaste voornemen hebben om iets na te laten, iets niet doen)
  19. de wijde wereld intrekken (=het verkennen van nieuwe plaatsen, ervaringen en mogelijkheden buiten het vertrouwde)
  20. het ene oor in, het andere weer uit (=het wel horen en meteen weer vergeten)
  21. het wel kunnen schudden (=het wel kunnen vergeten)
  22. wel thuis kunnen blijven (=het wel kunnen vergeten)
  23. naar de maan lopen (=het wel mogen vergeten / weg moeten gaan)
  24. al vaak met dat bijltje gehakt hebben (=het werk al vaker gedaan hebben en weten hoe het moet)
  25. op de hoogte zijn (=het weten)
  26. dat schaap zal een zachte dood nemen. (=het wordt vergeten)
  27. een eitje met iemand te pellen hebben (=hetzelfde als: een appeltje met iemand te schillen hebben. Nog iets met iemand moeten oplossen.)
  28. vechten dat de kraaien om de brokken komen (=hevig vechten)
  29. niet op je achterhoofd gevallen zijn (=hij is behoorlijk slim; hij heeft iets wel in de gaten)
  30. boontje komt om zijn loontje (=hij krijgt wat hij verdient, de gevolgen zal iemand altijd wel een keer moeten gaan dragen)
  31. zijn ogen zijn groter dan zijn maag (=hij neemt meer op zijn bord dan hij kan eten)
  32. wat de boer niet kent, dat vreet hij niet (=hij wenst uitsluitend gerechten te nuttigen die hij reeds kent)
  33. haring of kuit ergens van willen hebben (=hij wil iets zeker weten of uitgezocht zien)
  34. er een handje van hebben (=hinderlijke gewoonte, als iemand de kans ergens toe ziet die ook nemen, een ander het werk laten doen)
  35. hoe komt het kalf bij zijn maat (=hoe wonderlijk men elkaar kan ontmoeten)
  36. van tijd noch uur weten (=hoegenaamd niet weten hoe laat het is - altijd te laat komen)
  37. `s Lands wijs, `s lands eer (=ieder volk is gehecht aan zijn eigen gewoonten, hoewel anderen ze maar raar vinden)
  38. men vindt geen molenaar of hij at gestolen koren. (=ieder zoekt zijn voordeel, ook al is het ten koste van anderen.)
  39. paarden vallen ook al hebben zij vier benen. (=iedereen maakt fouten)
  40. iemand uit bed lichten (=iemand `s nachts laten opstaan)
  41. iemand in zijn eigen sop gaar laten koken (=iemand aan zijn lot overlaten (iemand die iets niet goed gedaan heeft))
  42. iemand achter de broek/veren/vodden zitten (=iemand aansporen/opjagen / nauwlettend volgen)
  43. iemand de huid over de oren halen (=iemand afzetten, bedriegen)
  44. de hete aardappel doorspelen (=iemand anders de vervelende klus laten opknappen)
  45. iemands eer te na komen (=iemand beledigen - iemands naam aantasten)
  46. iemand doodverven met iets (=iemand bestemd voor een post achten, iemand als de dader van iets afschilderen (doodverf is grondverf)[1])
  47. met iemand afrekenen (=iemand betalen; iemand iets betaald zetten)
  48. iemand op het matje roepen (=iemand bij zich laten komen en om uitleg vragen waarom iets zo gedaan is)
  49. iemand de ijzers aanleggen (=iemand boeien of onder grote druk zetten)
  50. iemand de rekening presenteren (=iemand de kosten ten laste brengen (ook figuurlijk))




Bronnen

De spreekwoorden en gezegden zijn afkomstig van Wikiquote, Wikipedia en onze gebruikers. Op woorden.org is de uitleg ingekort en is herkomst van spreekwoorden en gezegden weggelaten.

Zie ook:
  • vaartips.nl Ruim 300 woorden, zegswijzen en uitdrukkingen met een maritieme achtergrond
  • debinnenvaart.nl Nog eens honderden zegswijzen en uitdrukkingen met een maritieme achtergrond
  • Het boek `De Latynsche spreekwyzen` uit 1755 met oud-Nederlandse vertalingen