Spreekwoorden met `ben`

Zoek


414 spreekwoorden en uitdrukkingen bevatten `ben`

  1. hebben is hebben maar krijgen is de kunst (=iets hebben is goed, maar iets bijkrijgen is beter)
  2. heel wat in zijn mandje hebben (=veel geleerd hebben, veel weten)
  3. heel wat op zijn kerfstok hebben (=veel dingen misdaan hebben (afgeleid van het gebruik om schulden bij een café te registreren door kerfjes in een stok te snijden))
  4. het aan de stok hebben (=ruzie hebben)
  5. het achter de ellebogen hebben (=achterbaks; zonder zijn zelfzuchtige bedoelingen te laten zien)
  6. het achter de oren hebben (=niet zo dom zijn als men lijkt)
  7. het bij het goede/rechte eind hebben (=gelijk hebben)
  8. het buskruit niet uitgevonden hebben (=niet erg slim zijn)
  9. het gelijk van de vismarkt hebben (=iemand die (altijd) probeert men een grote mond zijn gelijk te krijgen)
  10. het gras in de knieën hebben (=lijden aan voorjaarsmoeheid)
  11. het hart op de goede plaats hebben (=een oprecht en menslievend karakter hebben)
  12. het hart op de lippen hebben (=over zijn emoties durven praten - alles zeggen wat men denkt)
  13. het hart op de rechte plaats hebben (=eerlijk zijn)
  14. het hart op de tong hebben. (=zeggen wat je er van vindt)
  15. het hebben over blauwe aardappelen en blauwe sokken (=zonder het aanvankelijk beseft te hebben over verschillende zaken spreken)
  16. het hoogste woord hebben (=baas zijn (of willen zijn))
  17. het in de ramen hebben (=het in de gaten hebben)
  18. het is krabben op de naad (=het eten is op)
  19. het is muis als moer, een staart hebben ze allemaal. (=beide opties zijn vervelend)
  20. het kind moet (toch) een naam hebben (=passend of niet, je moet het kunnen noemen)
  21. het kruit niet uitgevonden hebben (=niet bijster slim zijn)
  22. het laatste woord willen hebben (=de baas willen zijn)
  23. het land aan iets hebben (=aan iets een hekel hebben)
  24. het land hebben aan iets/iemand (=een hartgrondige afkeer hebben)
  25. het lood al in de bil hebben (=al gestraft zijn voor iets. (geschoten zijn met een loden kogel))
  26. het mag geen naam hebben (=het is onbetekenend (bijvoorbeeld een verwonding))
  27. het met iemand aan de stok hebben/krijgen (=ruzie met elkaar hebben/krijgen)
  28. het nakijken hebben (=te laat in actie zijn gekomen, een ander was je voor)
  29. het niet begrepen hebben op (=er geen zin in hebben - liever niet hebben)
  30. het niet meer hebben (=totaal in verwarring geraken - van de kook zijn)
  31. het niet op iemand hebben (=iemand niet goed kunnen verdragen)
  32. het niet verzien hebben op (=niet goed kunnen verdragen)
  33. het op de heupen hebben (=slecht gehumeurd, op geestdriftige wijze iets doen, zenuwachtig, verstoord zijn)
  34. het op de lippen hebben (=het net willen zeggen)
  35. het op de zenuwen hebben (=zenuwachtig zijn)
  36. het op iemand begrepen hebben (=iemand goed kunnen verdragen / iemand is altijd de pineut)
  37. het op iemand gemunt hebben (=steeds dezelfde persoon die ergens last van heeft)
  38. het op iemand niet begrepen hebben (=iemand niet vertrouwen)
  39. het probleem onder de knie hebben (=het probleem is opgelost)
  40. het rijk alleen hebben (=doen en laten wat je wil)
  41. het roer in handen hebben (=leiding geven en door moeilijke tijden heen komen)
  42. het staat geschreven en gedrukt je moet krabben waar het jeukt (=problemen bij de bron aanpakken)
  43. het tiend betaald hebben (=erg afgevallen zijn)
  44. het verkorven hebben (=een slechte beurt gemaakt hebben bij iemand)
  45. het woord hebben (=in een gesprek aan beurt zijn)
  46. het zijn sterke benen die de weelde kunnen dragen (=wie in weelde leeft moet oppassen om niet op het slechte pad te raken)
  47. het zo druk hebben als een klein baasje (=veel kleine karweitjes moeten doen)
  48. het zo zout nog niet gegeten hebben (=het zo slecht nog nooit meegemaakt hebben)
  49. het zuur hebben (=er een hekel aan hebben)
  50. het zwart op wit hebben (=in geschreven of gedrukte vorm. Gedocumenteerd)

439 betekenissen bevatten `ben`

  1. met een baksteen in de maag geboren worden (=graag een huis willen hebben dat van jezelf is, dat je eigendom is)
  2. iemand op handen dragen (=grote bewondering hebben voor iemand)
  3. in de knoei zitten (=grote moeilijkheden of zorgen hebben)
  4. een bittere pil slikken (=grote moeite ergens mee hebben)
  5. tot over je oren in het werk zitten (=heel veel werk hebben)
  6. op fluweel zitten (=het erg goed en gemakkelijk hebben)
  7. de aap binnen/weg hebben (=het geld ontvangen hebben)
  8. hoog van de toren blazen (=het grote woord willen hebben / opscheppen)
  9. de boventoon voeren (=het hoogste woord hebben)
  10. de eerste viool spelen (=het hoogste woord hebben en de baas spelen)
  11. het in de ramen hebben (=het in de gaten hebben)
  12. een aardje naar zijn vaartje (=het karakter van zijn vader hebben)
  13. een zoon van zijn vader zijn (=het karakter van zijn vader hebben)
  14. `t Is gelijk of men van/door de kat of de kater/hond gebeten wordt (=het maakt niet uit hoe of waardoor je benadeeld bent geweest)
  15. in zijn knollentuin zijn (=het naar de zin hebben)
  16. niet vet kunnen soppen (=het niet breed hebben)
  17. niet kunnen heksen (=het niet zo snel afkunnen - er meer tijd voor nodig hebben)
  18. iets zwart op wit hebben (=het op papier hebben staan)
  19. de kaap te boven zijn (=het probleem overwonnen hebben)
  20. iets uit het hoofd laten (=het vaste voornemen hebben om iets na te laten, iets niet doen)
  21. de vis wordt duur betaald (=het vergt veel opoffering ( je moet er wat voor over hebben) om te krijgen wat je wilt)
  22. de lakens uitdelen (=het voor het zeggen hebben, de baas spelen)
  23. de vruchten van iets plukken (=het voordeel van iets hebben)
  24. al vaak met dat bijltje gehakt hebben (=het werk al vaker gedaan hebben en weten hoe het moet)
  25. het zo zout nog niet gegeten hebben (=het zo slecht nog nooit meegemaakt hebben)
  26. een eitje met iemand te pellen hebben (=hetzelfde als: een appeltje met iemand te schillen hebben. Nog iets met iemand moeten oplossen.)
  27. de kronkel in de darm hebben (=hevige buikpijn (koliek) hebben)
  28. de beren zien dansen (=honger hebben)
  29. op een houtje bijten (=honger hebben)
  30. iemand de zwartepiet toespelen (=iemand benadelen)
  31. iemand op de hielen zitten (=iemand bijna te pakken hebben)
  32. gekke Henkie (=iemand die niets in de gaten heeft (bv. `Je denkt toch niet dat ik gekke Henkie ben ?`))
  33. je meester gevonden hebben (=iemand gevonden hebben die beter is, het beter doet)
  34. in zijn zak hebben (=iemand goed kennen, iets helemaal begrijpen, iets voor elkaar hebben)
  35. iemand op z`n hand hebben (=iemand hebben die hem steunt)
  36. iemand wel achter het behang kunnen plakken (=iemand heel vervelend vinden, waardoor je het liefst even helemaal niets meer met hem of haar te maken zou willen hebben)
  37. iemand onder de duim houden (=iemand in je macht hebben, iemand de baas zijn)
  38. de hond de jas voorhouden (=iemand valse hoop geven op iets dat hij graag wil hebben)
  39. de kat op het spek binden (=iemand volop de gelegenheid geven zich te vergrijpen aan wat hij wil, maar beslist niet mag hebben)
  40. iemand in de tang nemen (=iemand zo vasthouden dat hij of zij niet kan ontsnappen. / Iemand in zijn macht hebben)
  41. bijna is nog niet half en een koe is nog geen kalf (=iets bijna hebben is hetzelfde als iets helemaal niet hebben)
  42. geen benul hebben (=iets echt niet doorhebben)
  43. er zijn zinnen op zetten (=iets graag willen hebben)
  44. hebben is hebben maar krijgen is de kunst (=iets hebben is goed, maar iets bijkrijgen is beter)
  45. er de boot mee ingaan (=iets hebben ondernomen, dat tot een totale mislukking heeft geleid)
  46. er zijn pink wel voor willen geven (=iets heel graag willen hebben)
  47. de overhand hebben (=iets is meer aanwezig dan het ander / meer invloed hebben)
  48. een kat in de zak kopen (=iets kopen zonder het gezien te hebben - bedrogen worden)
  49. een gevoelige snaar raken (=iets ligt erg gevoelig bij iemand, belangstelling hebben voor een bepaald onderwerp en iemand die dan aandacht heeft ervoor)
  50. een potje te vuur hebben staan (=iets onaangenaams te verwachten hebben)

50 dialectgezegden bevatten `ben`

  1. ben wiste pisse... (=Ik ben naar de toilet geweest...) (Eindhovens)
  2. ben zat (=ik heb genoeg gegeten) (Hogelandsters)
  3. ben zat (=Ik heb genoeg gegeten) (Gronings)
  4. bend ge gelemaal (=ben je helemaal gestoord?) (brabants)
  5. bend'al afgewerkt (=ben je al klaar) (Eindhovens)
  6. bendal wir wa bekomme? (=ben je weer wat opgeknapt?) (Oudenbosch)
  7. bende (=ben je) (Brabants)
  8. bende benukt (=ben je gek) (Bredaas)
  9. bende gauw gek! (=ben je helemaal gek geworden!) (Bosch)
  10. bende ge naaw hillemoal gek geworre (=ben je nu helemaal gek geworden) (Brabants)
  11. bende gij al bij de akkeliete? (=ben jij al lang misdienaar?) (Helenaveens)
  12. bende gij gek? (=ben je gek?) (Bredaas)
  13. bende gij nouw hellemoal gek geworre? (=ben je nou helemaal gek geworden?) (Brabants)
  14. bende host verrig (=ben je haast klaar) (Oeffelts)
  15. bende loopes (=ben je te voet) (Boxtels)
  16. bènde naa himmôl belaojtòffeld (=ben je gek geworden) (Tilburgs)
  17. bende nou hillemoal betoeterd? (=ben je nu helemaal gek geworden?) (Helenaveens)
  18. bende nou himmol betoetert (=ben je nu gek geworden) (Maas en waals)
  19. bende nu helemaal besodemieterd? (=ben je helemaal betoeterd?) (Baronies)
  20. benje bedonderd! (=ben je niet helemaal wijs) (Zeeuws)
  21. bénne de kotste keire bèn ich toeres (=ik kom zo vlug mogelijk binnen!) (Munsterbilzen - Minsters)
  22. bès tich noe gans beklop? (=ben je nu helemaal betoeterd?) (Steins)
  23. Béste dür nen ajl autgebrid (=ben je dan niet slimmer) (Bilzers)
  24. bèste nau autgezoenge (=ben je nu eindelijk uitgebabbeld) (Munsterbilzen - Minsters)
  25. bèste zik, de bès zoe stil (=ben je ziek anders ben je toch niet zo stil) (Munsterbilzen - Minsters)
  26. bi j nie wiezder? (=ben je wijs?) (Zeeuws)
  27. bi j noe hlad besuukert (=ben je mal) (Zeeuws)
  28. bi j uut e trokken (=ben je gefotografeerd) (Zeeuws)
  29. Bi je helemaal glad van de kop! (=ben je helemaal gek! (betoeterd) ) (Lunters)
  30. bì je noe hlad gek! (=ben je nou helemaal gek) (Zeeuws)
  31. Bi'j gek of wi'j 't worden (=ben je gek) (Giethoorns)
  32. Bi'j nie wies.. (=ben je niet wijs) (Arnhems)
  33. Bi'j zestg (=ben je gek ben je mal) (Giethoorns)
  34. bi'je noen helemaol besukerd (=ben je een haartje betoeterd) (Putters)
  35. Bi' j noe glad bezope (=ben je nu helemaal!) (Zeeuws)
  36. Bie waem bös se dich gaon biechte? (=Bij wie ben je gaan biechten?) (Roermonds)
  37. biena is verre van China (=Met `bijna` ben je er niet) (Ostêns)
  38. Biet' ' n bos in. (=Ik ben direct weg.) (Deinzes)
  39. Bih je noe hlad zot? (=ben je helemaal gek?) (Zeeuws)
  40. Bin je d’r in (=ben je thuis) (Volendams)
  41. Bin je nou helemaal betoeterd (=ben je nou helemaal gek) (Slands)
  42. bin jie noe hlad van de rattn besnuffeld (=ben je mal) (Zeeuws)
  43. Bin joe noe glad belaetaefelt! (=ben je nou helemaal (gek geworden)!) (Flakkees)
  44. bin nie so van dat benauwde (=ik ben niet zo bang aangelegd) (Deventers)
  45. Bis dich belaaitaffeld? (=ben je nou helemaal...?) (Veldens)
  46. bis't gek?! (=ben jij gek?!) (Westerkwartiers)
  47. bist besodemieterd (=ben je bedonderd) (Harlingers)
  48. bist bliede? (=ben je blij?) (Westerkwartiers)
  49. bist doe nou bedonnerd (=bedonderen - ben jij nou bedonderd) (Westerkwartiers)
  50. bist vot west? (=ben je weggeweest?) (Westerkwartiers)




Bronnen

De spreekwoorden en gezegden zijn afkomstig van Wikiquote, Wikipedia en onze gebruikers. Op woorden.org is de uitleg ingekort en is herkomst van spreekwoorden en gezegden weggelaten.

Zie ook:
  • vaartips.nl Ruim 300 woorden, zegswijzen en uitdrukkingen met een maritieme achtergrond
  • debinnenvaart.nl Nog eens honderden zegswijzen en uitdrukkingen met een maritieme achtergrond
  • Het boek `De Latynsche spreekwyzen` uit 1755 met oud-Nederlandse vertalingen