Spreekwoorden met `ge`

Zoek


1698 spreekwoorden en uitdrukkingen bevatten `ge`

  1. daar geeft de lommerd geen geld op (=daar heb ik niets aan - dat geloof ik niet)
  2. daar heb je het gedonder in de glazen (=daar begint de miserie)
  3. daar helpt geen lievemoederen/moedertje lief aan (=niets helpt, ook vriendelijke woorden niet)
  4. daar is geen oogje vet meer op (=dat is niet veel meer waard)
  5. daar is geen woord Frans/Latijn/Chinees bij (=iedereen kan dat begrijpen)
  6. daar is wel wachten maar geen vasten naar (=dat zal niet gauw gebeuren)
  7. daar kun je donder op zeggen (=daar mag je zeker van zijn)
  8. daar lusten de honden geen brood van. (=het is volstrekt onacceptabel)
  9. daar wordt niet hard op gebikt. (=met tegenzin eten.)
  10. daar zitten nogal wat haken en ogen aan (=er zijn meer problemen dan je op het eerste gezicht zou denken)
  11. dan zijn we nergens (=dan is er geen oplossing)
  12. dat gebeurt pas als de Paus een geus wordt (=dat gebeurt nooit)
  13. dat geeft de burger moed (=dat doet goed)
  14. dat is de aap gevlooid (=dat is onbegonnen werk.)
  15. dat is geen geld (=dat is erg goedkoop als je ziet wat je ervoor krijgt)
  16. dat is geen punt. / Daar maken we geen punt van (=dat is geen probleem. / Dat is helemaal geen argument)
  17. dat is het geheim van de mis (=zo zit de zaak in elkaar.)
  18. dat is het geheim van de smid. (=dat specifieke kennis die alleen vakmensen kennen)
  19. dat is iemand met een gebruiksaanwijzing (=dat is iemand waarvan je weet hoe je met diegene om moet gaan)
  20. dat is makkelijker gezegd dan gedaan (=het valt in de praktijk nog niet mee)
  21. dat is mij tegen de boeg. (=dat is tegen mijn zin)
  22. dat is nog geen haaienvin waard (=waardeloos)
  23. dat is ook geen heksen (=dat is wel heel gemakkelijk)
  24. dat is opgelegd pandoer (=een duidelijke van te voren afgesproken zaak)
  25. dat snijdt geen hout (=dat heeft er niets mee te maken; het bewijst niets)
  26. dat staat op de agenda (=dat gaat nog gebeuren; dat gaat nog besproken worden)
  27. dat zal hem geen windeieren hebben gelegd (=daar zal hij wel veel geld mee verdiend hebben)
  28. dat zet geen zoden aan de dijk (=dat is geen bijdrage van serieuze betekenis)
  29. dat zit gebeiteld (=dat komt in orde)
  30. de admiraal heeft geschoten. (=de gastheer heeft het sein gegeven te gaan eten.)
  31. de appel wegdragen/winnen (=als schoonste erkend worden)
  32. de bal aan het rollen brengen (=de aanzet geven)
  33. de beest spelen/uithangen (=zich onbeschoft gedragen)
  34. de berg heeft een muis gebaard (=ondanks de grote beloften is er vrijwel niets van terecht gekomen)
  35. de bijl aan de wortel leggen (=het kwaad in de oorsprong trachten uit te roeien)
  36. de boer op de bok liet de teugels vieren, het paard kende zelf de weg wel. (=je moet niet doen alsof je de beste bent, iemand anders weet ook wel wat)
  37. de bom is gebarsten (=een langdurige spanning of conflict is tot een uitbarsting gekomen)
  38. de boog kan niet altijd gespannen zijn (=men moet zich soms ook kunnen ontspannen)
  39. de boon van de koek gekregen hebben (=geluk gehad hebben)
  40. de bordjes zijn verhangen (=de omstandigheden zijn veranderd)
  41. de boter en de kaas te dik gesneden hebben (=te veel verteerd hebben)
  42. de bout op de kop krijgen. (=een geschil verliezen)
  43. de bovenhand krijgen (=winnen, zegevieren)
  44. de breedste riemen worden uit andermans leer gesneden (=het is gemakkelijk met kwistige hand te beschikken over wat een ander toebehoort)
  45. de broek lappen en het garen toegeven (=er veel verlies aan overhouden)
  46. de broodkorf hoger hangen. (=bezuinigen)
  47. de bui zien hangen (=een ongunstige situatie aanvoelen voordat deze zich daadwerkelijk voordoet)
  48. de daad bij het woord voegen (=onmiddellijk doen wat men zegt te zullen doen)
  49. de dag met manden uitdragen (=tijd verdoen)
  50. de dans ontspringen (=niet in het onheil betrokken worden)

2535 betekenissen bevatten `ge`

  1. de pastoor gaat voor en de dominee loopt met hem mee (=altijd eerst de machtige mensen, dan de mindere mens)
  2. het is altijd koekoek éénzang (=altijd hetzelfde verhaal vertellen of zelfde voorbeeld geven)
  3. met alle winden meedraaien (=altijd iedereen gelijk geven)
  4. met alle winden draaien (=altijd iedereen gelijk geven)
  5. met alle winden waaien (=altijd iedereen gelijk geven / door alles en iedereen laten beïnvloeden)
  6. van leugens aaneenhangen (=altijd maar liegen)
  7. wie veel begeert veel ontbeert (=altijd meer willen maakt ongelukkig)
  8. onder een gelukkig gesternte geboren zijn (=altijd voorspoed hebben en gelukkig zijn)
  9. niet in een goed vel steken (=altijd ziek zijn, nooit gezond)
  10. april doet wat hij wil (=april geeft onvoorspelbaar weer)
  11. hoogmoed deed nooit iemand goed. (=arrogantie en overmoed zijn slechte eigenschappen)
  12. aan de grond zitten (=bankroet of totaal uitgeput zijn)
  13. breek me de bek niet open (=begin daar maar niet over, want daar kan ik heel veel negatieve dingen over vertellen)
  14. aan het licht brengen (=bekend maken (bijz. van ongunstige dingen))
  15. te goeder naam en faam bekend staan (=bekend staan voor goede dingen)
  16. aan het licht komen (=bekend worden van ongunstige dingen)
  17. de deksel van de pot aflichten. (=bekendmaken wat voorheen verborgen was)
  18. elk heeft genoeg in eigen tuin te wieden. (=bekritiseer geen anderen als je zelf niet perfect bent)
  19. wie hoog klimt kan laag vallen (=belangrijke zaken snel kwijt raken door kleine dingen)
  20. op je achterste zolder jagen (=beledigen, bang maken)
  21. heeft de duivel het paard gegeten, dan neemt hij de toom ook nog. (=ben je eenmaal in de macht van slechte mensen, dan wordt het alleen maar erger)
  22. heeft de duivel `t paard gegeten, dan neemt hij de toom ook nog. (=ben je eenmaal in handen van slechte mensen gevallen, dan verlies je alles.)
  23. ben je belatafeld (=ben je gek)
  24. van de ratten besnuffeld/gebeten zijn (=ben je nu helemaal gek!)
  25. maak je borst maar nat (=bereid je voor op een zware klus (of op veel tegenstand))
  26. de grond onder zich voelen wegzinken (=beschaamd zijn , geen oplossing meer zien)
  27. onder dak zijn (=bescherming genieten - behoren bij)
  28. een reef in het zeil doen (=besnoeien in de uitgaven, bezuinigen)
  29. geen slapende honden wakker maken (=beter niet over een bepaald onderwerp beginnen / aan mensen die ergens niets van weten en het er wellicht niet mee eens zijn, niets erover vertellen)
  30. tegen de lamp lopen (=betrapt/gesnapt worden)
  31. ons kent ons (=betrekkelijk afgesloten clubje mensen dat onderling de zaken regelt)
  32. om kaneelwater lopen (=beuzelwerk doen - van het kastje naar de muur gestuurd worden)
  33. iemand iets heten liegen (=beweren dat iemand gelogen heeft)
  34. met hangende pootjes thuiskomen (=bewust van schuld (thuis)komen / zeer tegen zijn zin)
  35. aan de hand doen (=bezorgen)
  36. de broodkorf hoger hangen. (=bezuinigen)
  37. captie maken (=bezwaren/aanmerkingen maken)
  38. aan het laatje zitten (=bij de bron zitten / geld hebben)
  39. op de poot spelen (=bij de kleinste tegenslag flink te keer gaan/razen)
  40. de kerk in het midden laten (=bij een meningsverschil geven beide personen wat toe om het eens te worden)
  41. er zijn geen rozen zonder doornen (=bij elk geluk is er ook verdriet)
  42. bij gebrek aan brood eet men korstjes van pasteien (=bij gebrek aan het goedkope, het dure gebruiken)
  43. bij gebrek aan brood eet men korstjes van pasteien. (=bij gemis aan het gewone moet men zijn toevlucht soms wel tot iets duurders nemen.)
  44. iemand in het zeer tasten (=bij iemand de gevoelige plek raken)
  45. nood breekt wet (=bij moeilijke omstandigheden is er meer geoorloofd)
  46. op je zenuwen leven (=bijna overspannen geraken)
  47. goede raad is duur (=bijna te moeilijk om raad te kunnen geven)
  48. de koning te rijk zijn. (=bijzonder gelukkig zijn)
  49. in een goed blaadje staan (=bijzonder gewaardeerd worden)
  50. in het oog houden (=binnen het gezichtsveld houden)

50 dialectgezegden bevatten `ge`

  1. ge gerokt van de pooëtj ba de padde (=van de regen in de drop terecht komen) (Ninoofs)
  2. ge gin broek mir aon oew koont (=wat ben je slordig met je kleren) (Oudenbosch)
  3. ge goa meej zén nie kuiere (=Je neemt hem niet in de maling!) (`t-Heikes)
  4. ge goa mij gin oren oannoaien e (=je moet mij niks proberen wijsmaken) (Antwerps)
  5. ge goa oe tiejene meuge oatkasje (=Houd u maar klaar bereid je maar goed voor) (Schunnebroecks)
  6. ge goad'a tieëns moede uitkuisn (=je zal je best moeten doen) (Kaprijks)
  7. ge goaj jne pettn zien (=je zult afzien) (Lichtervelds)
  8. ge goat achteruit gellek de ziëldroars (=Je boekt geen vooruitgang) (Wichels)
  9. ge goat dad un bitsje moet'n èèr'n (=je zult dit even moeten verdragen, doorstaan) (Wevelgems)
  10. ge goat de stoej vanonder zijn gat moen trekn (=hij blijft maar zitten) (Kaprijks)
  11. ge goat er moet'n joen leen'n an leg'n (=je zult je extra moeten inspannen) (Wevelgems)
  12. ge goat gie minnen dag nie indjiln (=Ik zal dat zelf wel beslissen) (Harelbeeks)
  13. ge goat nog moetn skrbildjen goan roapen (=Je bent voor niets goed.) (Kortrijks)
  14. ge goat schuive gelââk een stuk ziepe op nen toile sieré (=Je zal rap buitenvliegen) (Gents)
  15. ge goat tekièr es un bleind pèèrd (=Je gaat flink tekeer) (Brakels (gld))
  16. ge goat'r ni on uitgeraaken. (=Je zal er nooit in slagen je kan nooit uit de kosten komen.) (Bambrugs)
  17. gè goe klappn gè (=het zal wel zijn zeker) (Sint-Laureins)
  18. ge gojt ne post pakke (=jij gaat iets meemaken) (Wommersoms)
  19. ge got a tiene muigen oitkossje (=Je gaat heel hard je best mogen doen) (Dilbeeks)
  20. ge got me hum nie den beer lije (=Je kunt hem niet de baas spelen) (Geffes)
  21. ge gotj t' dobbel fléres opdoen (=je gaat een verkoudheid vatten) (Ninoofs)
  22. ge hebt moar te spreken en uwe mond goat open. dat wordt geegd op altijd dezelfde aangename toon. (=je hebt veel goesting om bepaald voedsel vb mosselen met frieten. je komt thuis en je mama is dat juist aan het koken dan zegt ze) (Antwerps)
  23. ge hed hier nie in de pap te brokken he moat (=U heeft hier niet te moeien) (Geels)
  24. ge hed niks in de pap te brokken (=Je hebt er niets aan te zeggen, niets met te maken) (Herentals)
  25. ge hègget of ge hègget nie (=Je hebt het of je hebt het niet) (Kaatsheuvels)
  26. gè hèt ' m geloaè (=je geraakt niet van hem af) (Overpelts)
  27. ge het de kónt nog nie gedreid of ze zien al an de geng (=Ze kunnen niet wachten om te beginnen) (Wells)
  28. ge het driemoal last van du snièuw: es tie komt, es tie leet en es tie goat. (=Je hebt driemaal last van de sneeuw: als ze komt, als ze ligt en als ze gaat) (Brakels (gld))
  29. ge het e gezicht gelak e saaspenneke (=je ziet er slecht / bleekjes uit) (Westels)
  30. ge hèt kaoj èn verrèkte kaoj. (=vrouwen zijn er in soorten.) (Tilburgs)
  31. gè hèt un schôon pèkske aon (=je hebt een mooi pakje aan) (Tilburgs)
  32. Gé het ut of gé het ut nie (=je hebt het of je hebt het niet) (Brabants)
  33. ge hetj licht op (=je hebt een snottebel aan je neus hangen) (Aalsters)
  34. ge hit iets an de hand (=er is iets mis) (Heusdens)
  35. ge hit mich aafgedruugt! (=jij hebt me in het zak gezet!) (Heusdens)
  36. ge hoeft nè alles oet de bus te bloazen (=je hoeft niet alles te verklappen) (Budels)
  37. ge kaant bètur dur un koets overreju worru dan dur un strontkar (=Je kunt beter door een koets worden overreden dan door een strontkar) (Brakels (gld))
  38. ge kánt de pot op (=je kan me wat) (Liessents)
  39. ge kant mèn de tas likke! (=Je kan me wat!) (Liessents)
  40. ge kek mar jom (=je bekijkt het maar) (Gils)
  41. ge kekt mar (=je kan altijd nog zien wat je doet) (Bosch)
  42. ge ken de groete uit Broabant kreége. (=Je kan de groeten uit Brabant krijgen.) (brabants)
  43. ge kent 'em van oar noch pluim (=net is een onbekende voor jou) (Wichels)
  44. Gè kent zo angoan (=Wat kun je je toch druk maken) (Zeilbergs)
  45. ge kentj z'in twiejen breken (=Die is mager) (Ninoofs)
  46. ge kentjt nie aul emmen, een dikke vrou en veel plosj in au bedde (=Wees blij met wat je hebt) (Ninoofs)
  47. ge keu de'r aon angen (=u ziet maar) (Graauws)
  48. ge keu gene kei 't vel afdoen (=van een arme kan je niets bekomen) (Knesselaars)
  49. ge keu kaartn op eur gat (=dik achterwerk hebben) (Knesselaars)
  50. ge keu nie en, en tegoed en (=leef vandaag) (Knesselaars)




Bronnen

De spreekwoorden en gezegden zijn afkomstig van Wikiquote, Wikipedia en onze gebruikers. Op woorden.org is de uitleg ingekort en is herkomst van spreekwoorden en gezegden weggelaten.

Zie ook:
  • vaartips.nl Ruim 300 woorden, zegswijzen en uitdrukkingen met een maritieme achtergrond
  • debinnenvaart.nl Nog eens honderden zegswijzen en uitdrukkingen met een maritieme achtergrond
  • Het boek `De Latynsche spreekwyzen` uit 1755 met oud-Nederlandse vertalingen