Spreekwoorden met `naar`

Zoek


111 spreekwoorden en uitdrukkingen bevatten `naar`

  1. iemand naar de mond praten (=vleien en vriendelijk zijn om iets gedaan te krijgen)
  2. iemand naar de ogen zien (=proberen iemands` wensen te raden)
  3. iemand naar het peperland zenden (=iemand ver van huis sturen)
  4. iemand van het kastje naar de muur sturen (=iemand voor niets heen en weer laten lopen)
  5. iets naar zijn hand zetten (=het precies (laten) doen zoals hij wil)
  6. iets niet naar het haar zijn (=iets niet bevallen)
  7. je eieren goed naar de markt brengen (=met een rijke vrouw getrouwd zijn)
  8. je huik naar de wind hangen (=zijn mening aanpassen naargelang de situatie)
  9. je kan beter naar de bakker dan naar de apotheker gaan. (=eten is gezond, de apotheker bezoek je als je ziek bent.)
  10. je uitkleden voor men naar bed gaat (=alles weggeven voor men sterft)
  11. kolen naar Newcastle dragen (=nutteloos werk verrichten)
  12. loon naar werken krijgen (=loon krijgen dat in overeenstemming is met het gedane werk)
  13. loop naar de duivel/maan/pomp (=ga weg!)
  14. loop naar je grootje (=ga weg!)
  15. luisteren naar groeien van het gras (=erg lui zijn)
  16. malletje naar malletje (=op precies dezelfde wijze herhaald)
  17. men vindt geen molenaar of hij at gestolen koren. (=ieder zoekt zijn voordeel, ook al is het ten koste van anderen.)
  18. met de muts naar iets gooien (=ergens geen zorg aan besteden / er een slag naar slaan, ernaar raden)
  19. met de pet naar iets gooien (=niet echt moeite voor iets doen, zonder inzicht schatten)
  20. met de witte perdekies naar Velzeke rijden (=krankzinnig worden. In Velzeke bevindt zich een sanatorium; de `witte perdekies` (witte paardjes) verwijzen naar een ziekenwagen, waarmee de geestesgestoorde afgevoerd wordt. Uitdrukking uit het zuiden van Oost-Vlaanderen)
  21. met een metworst naar een zij spek gooien (=iets weinig waardevols opofferen om iets waardevols terug te krijgen)
  22. met iemands woorden naar de markt gaan (=overal rondvertellen wat men elders horen zeggen heeft)
  23. met opgestoken/opgestreken/opgezet zeil naar iemand toe gaan (=boos naar iemand toe gaan of boos bij iemand binnen komen)
  24. mijn hoofd staat er niet naar (=ik kan me er niet op concentreren)
  25. naar binnen spelen (=opeten)
  26. naar Canossa gaan (=zich aan een ander onderwerpen)
  27. naar de bar(re)biesjes gaan (=totaal verloren gaan zonder dat er iets van overblijft (bijv. een schip dat vergaat))
  28. naar de bekende weg vragen (=vragen naar hetgeen men al weet / Overbodig handelen)
  29. naar de Filistijnen (=reddeloos verloren / kapot)
  30. naar de haaien gaan (=ten onder gaan, zinken, zeer grote problemen krijgen en wellicht ophouden te bestaan)
  31. naar de heilige graal streven (=iets willen bereiken wat niet te bereiken is)
  32. naar de kabeljauwskelder (=schip wat gezonken is)
  33. naar de kelder gaan (=verongelukken (en met een schip: zinken))
  34. naar de maan lopen (=het wel mogen vergeten / weg moeten gaan)
  35. naar de maan reiken (=het onmogelijke willen doen)
  36. naar de mutsaard rieken (=iets klopt zeer niet (mutsaard = brandstapel) / verdacht worden van ketterij)
  37. naar de pen grijpen (=een brief schrijven)
  38. naar de pomp lopen (=ga weg!)
  39. naar het hoofd gooien/slingeren (=scherpe verwijten maken)
  40. naar het lek luisteren (=niets doen)
  41. naar iemands pijpen dansen (=(onderdanig) alles doen wat iemand vraagt)
  42. naar iets mogen kijken (=van iets moeten afblijven)
  43. naar iets talen (=ergens belangstelling voor hebben)
  44. naar iets vissen (=iets trachten te achterhalen)
  45. naar water snakken als een vis (=hevig verlangen naar iets)
  46. naar zijn hielen omzien (=aan vluchten denken)
  47. naar zijn meug eten (=zoveel eten als men lust)
  48. naar zijn woorden zoeken (=niet goed meer weten wat te zeggen)
  49. om over naar huis te schrijven (=erg bijzonder)
  50. op dat mes kun je naar Keulen rijden (=dat mes is erg bot)

78 betekenissen bevatten `naar`

  1. voor geen geld of goede woorden (tot iets bereid zijn) (=niet bereid zijn tot iets, wat iemand ook ervoor biedt, en welke argumenten iemand ook naar voren brengt)
  2. de mis aan de muur plakken (=niet naar de mis gaan (verzuimen))
  3. iemands geluid niet horen (=niet naar iemand willen luisteren)
  4. in gebreke stellen (=officieel stellen dat de taak niet naar behoren is uitgevoerd)
  5. je weerga niet hebben (=ongeëvenaard zijn)
  6. iets door een gekleurde bril zien (=op een bevooroordeelde manier naar de zaak kijken)
  7. het zijn niet de slechtste vruchten waaraan de wespen knagen (=over goede mensen worden vaak onaardige dingen verteld)
  8. de baard in de keel hebben (=overgang van kinderstem naar volwassen stem)
  9. over het paard getild zijn (=te veel eigendunk hebben of een naar karakter hebben, doordat je zoveel geprezen of verwend bent)
  10. je blind staren op (=te veel naar één eigenschap kijken)
  11. de klok achteruit zetten (=terug naar oude toestanden gaan)
  12. van stuurboord naar bakboord zenden (=van het kastje naar de muur sturen)
  13. voor galg en rad opgroeien (=vanaf de jeugd een levenspad volgen dat later waarschijnlijk naar criminaliteit leidt)
  14. aan de weg timmeren (=veel activiteiten ontplooien en daarmee naar buiten treden om verandering en vernieuwing te bewerkstelligen)
  15. gewag maken van (=verwijzen naar, melding maken van)
  16. naar de bekende weg vragen (=vragen naar hetgeen men al weet / Overbodig handelen)
  17. met de kuikens gaan slapen. (=vroeg naar bed gaan)
  18. met de kippen op stok gaan (=vroeg naar bed gaan)
  19. een vogel die te vroeg zingt, wordt `s avonds van de kat gegeten. (=wie al te jong naar genot streeft, gaat te gronde.)
  20. wie niet horen wil, moet voelen (=wie niet luistert naar wijze raad, of wie ongehoorzaam is, zal de gevolgen wel aan den lijve ondervinden)
  21. wie naar zijn moeder en vader niet hoort moet het kalfsvel volgen (=wie niet naar zijn ouders luistert, moet soldaat worden)
  22. van de nood een deugd maken (=zich naar de omstandigheden schikken)
  23. voor de drang der omstandigheden zwichten (=zich naar de omstandigheden schikken)
  24. de hakken in het zand zetten (=zich opstellen als felle tegenstander van een voorstel of ontwikkeling, zonder de bereidheid te zoeken naar positieve aspecten of naar compromissen)
  25. schot en lot betalen (=zijn burgerplicht naar behoren vervullen)
  26. je partij behoorlijk meeblazen (=zijn deel van de taak naar behoren uitvoeren)
  27. je huik naar de wind hangen (=zijn mening aanpassen naargelang de situatie)
  28. met hoorntjes lopen (=zijn vrouw bedriegt hem, heeft een minnaar)

50 dialectgezegden bevatten `naar`

  1. ‘t zidn gieën groadn in (=iets lekker naar binnenspelen) (Kaprijks)
  2. ‘tsa wa zwoaën os ge tuis komt (=voor iemand die te laat naar huis gaat) (Kaprijks)
  3. ’t zot éuft, ’t és meiren oeëgtag (=het zotte komt naar boven , 't is morgen hoogdag (spottende opmerking bij het zotte gedrag van een persoon)) (Meers)
  4. ' k go m' n eige thuus bringe (=Ik ga naar huis) (Ouddorps)
  5. ' k go nog nie no ruus, belange nie (=ik ga nog niet naar huis, zeker niet) (Bachten de kupes)
  6. ' k heb ' n zwak veur heur (=mijn voorliefde gaat naar haar uit) (Westerkwartiers)
  7. ' Ktrek eroat (=Ik ga naar huis) (Hulshouts)
  8. ' t zien goe' geeëstn die keeërn: gezegd als welkomstgroet als iemand na enige tijd terugkeert naar de plek van de spreker. (='t Zijn goede geesten die keren) (Klemskerks)
  9. a droetj lek ne noan op de kerktoeren (=naar de mond praten) (Herns (Herne, VL-B))
  10. a es no de meelekes (=hij is naar de kermis) (Ninoofs)
  11. a ligt onder de slasj (=hij moet luisteren naar zijn vrouw) (Meers)
  12. a oeërt nor zè voeër (=hij aardt naar zijn vader) (Meers)
  13. a slautj aa gooë, (=hij kijkt naar jou) (Meers)
  14. a stond dur te gèiloeëgen (=watertandend kijken naar iets wat men niet krijgen kan) (Meers)
  15. A'j nen döl noar t maark steurt, hebt de koopleu wil (=Als je een sufferd naar de markt stuurt, hebben de kooplui plezier) (Twents)
  16. a' j neet naor buutn gaot, kom ie ok nargens (=Als je niet naar buiten gaat, kom je ook nergens) (Achterhoeks)
  17. aa iet de fles gebrauke (=als iemand erg stinkt naar parfum) (tervurens)
  18. Aan de gallemieze liggen, naar de gallemieze gaan (=naar de klote gaan) (Amsterdams)
  19. aan de kloten (=naar de vaantjes) (Veurns)
  20. aan zied goan (=naar bed gaan) (Oldambsters)
  21. Achter d'n gebreide n'onderbroek kruipe (=naar bed gaan) (Bergs)
  22. Achterum is 't kermis (=Graag achterom naar binnen komen) (Winssens)
  23. afgoen (=naar het stadscentrum gaan) (Hals)
  24. Agge Wouw op oewe rug aar ange, zoude nie naar Baarege verlange (=Als je Wouw op je rug moest dragen zou je nooit naar Bergen op Zoom verlangen (naar iets verlangen dat zo goed als onbereikbaar is)) (Roosendaals)
  25. ain stet op beurt kiekie altied veur, n gat. A-j ie nen stet op beurt kiek ie altied veur nen gat.* (=als je de staart op tilt kijk je altijd naar een gat) (Twents)
  26. allee treute, we zijme vuurt, ik zal eu thuis ne kier tuugen woar dat Belfort echt stoat (=kom schat, we gaan naar huis voor een romantische nacht) (Gents)
  27. Allei noa je bed hie (=hup naar bed) (West Zeeuws Vlaams)
  28. alles noë de kl....helpe (=alles naar de verdoemenis helpen) (Munsterbilzen - Minsters)
  29. an de rol weest (=met iemand naar bed geweest zijn) (Westfries)
  30. an zijnn oasme 't iuërn (=naar zijn mening) (Kaprijks)
  31. arrazegees (=van hier naar daar) (Noorderkempisch)
  32. as alleman onder dezelfde perrëpli geet stoeên, wieën ze ammël naoët (=als iedereen het deken naar zich toehaalt, ligt iedereen in de kou) (Munsterbilzen - Minsters)
  33. As ge nie goewd nor de mister loistert, dan kriede un draoi um oew orre (=Als je niet goed naar de meester luistert krijg je een draai om je oren) (Liessents)
  34. As ge van Gimmert nor Nuene rijdt, dan komde langs dn brouwer (=Als je van Gemert naar Nuenen rijdt, dan kom je langs Bavaria) (Liessents)
  35. aske liegt, gouje nor d’élle (=wie liegt gaat naar de hel) (Meers)
  36. ast meurege nie bieeteris gunich ne dendoktoer (=als het morgen niet beter gaat, ga ik naar de huisarts) (Heusdens)
  37. ast sitte wust gaast maar naar leuwarden (=als je zitten wilt ga je maar naar Leeuwarden (de gevangenis) ) (Harlingers)
  38. aste 'naen' zèks tieëge een vroo, dan hëbste de vroeëg nie goed begrieëpe (=pas op als je niet luister naar een vrouw) (Munsterbilzen - Minsters)
  39. aste mét zen haan én zen hoër zits, béste zau bij zen hiësene (=twijfel is de deur naar de wijsheid) (Bilzers)
  40. asten hond noë hinnestront reik, héttër ziëker wier één misbreik (=als de hond naar kippestront ruikt, heeft hij er zeker weer ééntje misbruikt) (Munsterbilzen - Minsters)
  41. asze de keuning z'n andschoene zoe geive zegge ze der nog arre ba (=als er materiaal naar u wordt geworpen) (Antwerps)
  42. attet garnezoen jing op haus aofkump esset nen heile opstand (=het is een hele bedoening als alle kinderen tegelijk naar huis komen) (Bilzers)
  43. aur: 'k Em mé mijn aur gewest (=Ik ben naar de kapper geweest.) (Lebbeeks)
  44. ba juul goan (=naar het toilet gaan) (Giesbaargs)
  45. baeter zinge dan springe (daase) (=je houdt beter het heft in eigen hand, dan naar anderen te moeten luisteren) (Munsterbilzen - Minsters)
  46. bau de kiëneng te voet hiën geet (=naar de WC) (Bilzers)
  47. bau de kiëneng tevoet geet (=naar WC gaan) (Munsterbilzen - Minsters)
  48. bellen dûr ut kerspoor (=even er naar toe gaan om iets te vragen) (Prinsenbeeks)
  49. ben kapot, ben naar z'n grootje (=moe zijn) (Rotterdams)
  50. ben non televies ont loenken (=Ik ben naar tv aan het zien) (Liedekerks)




Bronnen

De spreekwoorden en gezegden zijn afkomstig van Wikiquote, Wikipedia en onze gebruikers. Op woorden.org is de uitleg ingekort en is herkomst van spreekwoorden en gezegden weggelaten.

Zie ook:
  • vaartips.nl Ruim 300 woorden, zegswijzen en uitdrukkingen met een maritieme achtergrond
  • debinnenvaart.nl Nog eens honderden zegswijzen en uitdrukkingen met een maritieme achtergrond
  • Het boek `De Latynsche spreekwyzen` uit 1755 met oud-Nederlandse vertalingen