84 spreekwoorden en uitdrukkingen bevatten `maken`
- je druk maken over (=je kwaad maken om, je aantrekken van)
- je er met jantje-van-leiden afmaken (=onzorgvuldig zijn en weinig aandacht aan het werk besteden)
- je huiswerk maken (=de liefde bedrijven)
- je kan geen omelet maken zonder eieren te breken (=soms moet men iets verliezen om een hoger doel te bereiken)
- je uit de voeten maken (=maken dat men wegkomt)
- je van kant maken (=zelfmoord plegen)
- korte metten maken (=doortastend optreden)
- korte rekeningen maken lange vriendschappen. (=financiële geschillen moet je direct oplossen)
- kromme sprongen maken (=alle moeite doen om zich uit een situatie te redden)
- kunnen maken en breken (=er veel macht over hebben)
- lege kisten, maken twisten. (=bij schaarste onstaat ruzie)
- maken dat men wegkomt (=ervandoor gaan)
- mastiek maken (=de dagelijkse schoonmaak verrichten)
- met de grond gelijk maken (=totaal vernietigen)
- niet kunnen hard maken (=niet kunnen bewijzen)
- pas op de plaats maken (=geen voortgang maken. Geen groei of ontwikkeling doormaken)
- poeha maken (=overdreven doen of drukte maken)
- ruim baan maken (=voldoende plaats maken)
- schoon schip maken (=schulden betalen, de boel opruimen, na ruzie/problemen samen er uit komen en het verleden laten rusten)
- stukken maken (=een grote indruk maken , veel kapot maken)
- tabula rasa maken (=geheel herbeginnen - de boel helemaal opruimen)
- van de nacht een dag maken (=`s nachts werken)
- van de nood een deugd maken (=zich naar de omstandigheden schikken)
- van een mug een olifant maken (=van een klein probleem onnodig een groot probleem maken, erg overdrijven)
- van je buik een afgod maken (=belang hechten aan lekker eten en drinken)
- van zijn hart geen moordkuil maken (=zijn gevoelens niet opkroppen / vrijuit zeggen wat je niet bevalt / eerlijk zeggen over hoe er over iets gedacht wordt)
- van zijn mast een schoenpin maken (=iets goeds bederven om iets van weinig waarde te bekomen)
- veel omslag maken (=veel bijzonders doen)
- veel varkens maken de spoeling dun (=als je met veel bent, moet je ook met veel delen)
- vele handen maken licht werk (=als een karwei samen wordt opgepakt is het snel en gemakkelijk gedaan)
- vele kleintjes maken een grote (=veel kleine stukjes leveren uiteindelijk ook een geheel op)
- voor God een baard van vlas maken (=schijnheilig zijn)
- werk van iemand maken (=veel zorg aan iemand besteden)
- zachte heelmeesters maken stinkende wonden (=sommige problemen kunnen niet met zachtheid opgelost worden)
187 betekenissen bevatten `maken`
- er een streep onder zetten (=er een eind aan maken, ermee stoppen)
- er een potje van maken (=er een janboel van maken)
- geen dag zonder zorgen (=er is altijd wel iets om je zorgen over te maken.)
- er koksgast van blijven (=er niets van krijgen , er geen vooruitgang mee maken)
- iets in de vingers hebben (=ergens ervaring en deskundigheid over hebben opgebouwd, waardoor men met grote kwaliteit en zonder fouten te maken, zich hiermee bezig kan houden)
- dat raakt mijn koude kleren niet (=ergens niets mee te maken hebben en zich niet voor interesseren)
- niet op mijn weg liggen (=ergens niets mee te maken hebben of niet mee willen bemoeien)
- de draak met iets steken (=ergens niets van geloven en er grapjes over maken)
- je hart vasthouden (=ernstig zorgen maken, bang zijn dat het mis gaat)
- er de angel uittrekken (=ervoor zorgen dat iets minder gevaarlijk wordt door het meest gevaarlijke deel onschadelijk te maken; iets minder pijnlijk maken)
- leergeld betalen (=fouten maken tijdens het leren)
- voor elkaar boksen (=gedaan krijgen, in orde maken)
- pas op de plaats maken (=geen voortgang maken. Geen groei of ontwikkeling doormaken)
- altijd de oude knecht blijven (=geen vorderingen maken (ook geen achteruitgang))
- wie dan leeft, wie dan zorgt (=geen zorgen maken over de toekomst)
- aan de strijkstok blijven hangen (=geld dat aan een goed doel wordt besteed verdwijnt voor een groot deel bij mensen die oneerlijke onkosten maken)
- de schapen scheren (=gemakkelijk grote winsten maken)
- in de aanslag brengen (=gereedmaken)
- het al te bruin bakken (=het te erg maken)
- het vaatje op zijn kant zetten (=het vat leegmaken (uitdrinken))
- de meitak op een werk zetten (=het werk afmaken)
- het lot valt altijd op Jonas. (=het zijn altijd dezelfde personen die onheil meemaken.)
- iemand voor paal zetten (=iemand belachelijk maken of vernederen.)
- kwaad bloed zetten (=iemand boos maken)
- iemand tegen zich in het harnas jagen (=iemand door eigen toedoen boos maken)
- iemand de stuipen op het lijf jagen (=iemand erg laten schrikken en/of bang maken)
- de kat in de gordijnen jagen (=iemand goed kwaad maken)
- iemand wel achter het behang kunnen plakken (=iemand heel vervelend vinden, waardoor je het liefst even helemaal niets meer met hem of haar te maken zou willen hebben)
- iemand op de pijnbank leggen (=iemand het moeilijk maken en daarmee dwingen iets te doen)
- iemand het brood uit de mond nemen/stoten (=iemand het onmogelijk maken om in eigen inkomen te kunnen voorzien)
- iemand iets diets maken (=iemand iets wijs maken)
- iemand voor het lapje houden (=iemand iets wijs maken of voor de gek houden)
- iemand iets op de mouw spelden (=iemand iets wijsmaken)
- iemand een rad voor de ogen draaien (=iemand iets wijsmaken / iemand op gemene wijze bedriegen)
- iemand zand in de ogen strooien (=iemand iets wijsmaken, iemand bedriegen)
- iemand de ogen uitsteken (=iemand jaloers maken door de aandacht te vestigen op iets wat men heeft, en wat de ander ontbreekt)
- met een kluitje in het riet sturen (=iemand met veel woorden niet veel wijzer maken)
- voor het blok zetten (=iemand onverwacht in een lastige positie brengen; bijvoorbeeld iemand dwingen te reageren die dat eigenlijk niet wil, of iemand dwingen een keuze te maken.<>)
- iemand verlakken (=iemand onwaarheden wijs maken of bedriegen)
- iemand van zijn stuk brengen (=iemand onzeker maken)
- iemand de kroon van het hoofd nemen (=iemand te schande maken)
- bloot slaat dood (=iemand voor het blok zetten: iemand dwingen een keuze te maken)
- iemand knollen voor citroenen verkopen (=iemand wat wijsmaken, met praatjes foppen)
- de laatste hand aan iets leggen (=iets afmaken/voltooien)
- iets aan de klokreep hangen (=iets algemeen bekend maken)
- iets aan de grote klok hangen (=iets algemeen kenbaar maken)
- iets aan het licht brengen (=iets bekend maken wat verborgen is)
- de ontbrekende schakel (=iets dat nog mist om iets compleet te maken)
- je licht ergens op laten schijnen (=iets duidelijk maken)
- met de haren erbij slepen (=iets erbij halen dat er niets mee te maken heeft)
50 dialectgezegden bevatten `maken`
- Brokko maken (=Het goed doen) (Rotterdamse straattaal)
- bussche maken (=haagschool houden) (Veurns)
- buurte (=een praatje maken) (ossies)
- buzze geven (=vaart maken) (Sint-Niklaas)
- d'er gieën afdroaë mee ên (=er niks mee te maken hebben) (Kaprijks)
- d'n oetgank doon / maken (=Zegening van een vrouw die pas bevallen is. Eerste kerkgang na de bevalling.) (Steins)
- d'r is 'n tied van komm'm, en d'r is 'n tied van goan (=men moet tijdig plaats maken voor de jeugd) (Westerkwartiers)
- d'r tössenoet pisse (=op slinkse wijze uit de voeten maken) (Weerts)
- D'r zien d'r die het dökker doon dan mich. (=Geen nummertje meer kunnen maken) (Venloos)
- D' n haan verzoépe (=Het erg laat maken met uitgaan) (Venloos)
- da zijn a zoakes niet (=daar heb je n!ets mee te maken) (Kaprijks)
- da zijn ou zouken nie (=daar heb je niets mee te maken) (Moes)
- daaj doech zoe fijn tieëge mich as poeppëstront (=ze kwam me terug opvrijen om het toch maar weer goed te maken) (Munsterbilzen - Minsters)
- daaj kan würke waaj e piëd, zaagte boer, en hae spande ze wijf vür de kaar (=van de nood een deugd maken) (Munsterbilzen - Minsters)
- daar heb niets mee te maken -geen uitstaans (=doë hëbste geen affère mèt) (Munsterbilzen - Minsters)
- dae den laeftj dae haet eine helle kop (=dat ligt nog ver in de toekomst; dat maken we waarschijnlijk niet meer mee) (Heitsers)
- dae mich jeugdj, dae mót noch gebore waere (=ik laat me niet gek maken) (Weerts)
- dae niks deed, misdeed ook niks (=zich er gemakkelijk van af maken) (Munsterbilzen - Minsters)
- dae zit tot iëver zën aure èn de mësiëre (=hij weet niet meer van welk hout pijlen te maken) (Munsterbilzen - Minsters)
- dan motte zien dagge mee gaank wegzijt (=dan moet je maken dat je weg komt) (Oudenbosch)
- dao haet nemes get mèt oet te staon (=daar heeft niemand iets mee te maken) (Heitsers)
- dao höbs dich gein poes mèt te make (=daar heb jij niets mee te maken) (Heitsers)
- daor hek niks meej te schafte (=daar heb ik niets mee te maken) (Tilburgs)
- das vergaeten en vergaeve (=we maken er geen praat meer over) (Munsterbilzen - Minsters)
- dat geettech nie aon (=heb je niets mee te maken) (Bilzers)
- dat za'k 'em es goed ienpeber'n (=dat zal ik hem eens goed duidelijk maken) (Westerkwartiers)
- dat za'k 'em ienpeeber'n (=dat zal ik hem goed duidelijk maken) (Westerkwartiers)
- de boeël opkuusch'n (=Schoonschip maken) (Veurns)
- De boer ha 17 jung en os Merei heitte Tul os en, ooch nog Seefa en osse Jef heitte Fuin en osse Louis heitte Juul, da war fur het nie gemekklijk te maken (=de boer had 17 kinderen, allemaal jaar op jaar, 3 dochters heette Maria en werden, Tul, Mereë en Seefa genoemd, Onze Jozef heette Feun, onze Louis heete Jef en onze Henrie heette Juul, toch niet gemakkelijk he) (Heusdens)
- de duvels ouwe kermis in del (=ze maken er een janboel van) (Oudenbosch)
- De flosj aftrekken (=(letterlijk) Op de kermismolen een gratis rit mogen maken) (bambrugs)
- de graute klok lojë (=het met veel bombarie openbaar maken) (Munsterbilzen - Minsters)
- de griuëde Jan uidaën (=grote sier maken) (Kaprijks)
- de grooët'n jan uutangn (=grote sier maken) (Veurns)
- De kliere maoke de vengt (=De kleren maken de man) (Antwerps)
- de kloete op goon (=maken dat je weg komt) (Mestreechs)
- de moes nen aaën aop geen maule leire trèkke (=dat hoef je me niet diets te maken) (Munsterbilzen - Minsters)
- de moes nie alles op één heepkë goejë (=je moet nog altijd onderscheid maken) (Munsterbilzen - Minsters)
- de ooge autstaeke (=afgunstig maken) (Munsterbilzen - Minsters)
- de ploeme maoke de voëgel (=de kleren maken de man) (Bilzers)
- de ploime moake de vougel (=de pluimen maken de vogel) (Antwerps)
- De polis stelt na een onderziek in eomda ze 't goe megeloëk vinge data geld me krimineel zokes te moken heet (=De politie stelt een onderzoek in, omdat zij het niet onwaarschijnlijk acht dat het geld te maken heeft met een criminele activiteit) (Holsbeeks)
- de pries traut trèkke (=de verbinding verbreken het gedaan maken) (Munsterbilzen - Minsters)
- de snor drukken , de kuielattuh nemuh (=zich uit de voeten maken) (Utrechts)
- de stoeëf aonmaoke (=er een boeltje van maken) (Munsterbilzen - Minsters)
- de stoëf aonmaoke (=het bont maken) (Munsterbilzen - Minsters)
- de wieës aad attet langer doert vër aut te rèste as vër miech te wiëene (=oud ben je pas als de tijd om uit te rusten langer wordt dan die om je moe te maken) (Munsterbilzen - Minsters)
- de zök d'r ien zette (=tempo maken) (Wells)
- De zök d' r ien zette (=Vaart maken) (Genneps)
- den ene zene daud èsten aandre ze braud (=van de nood een deugd maken) (Munsterbilzen - Minsters)
Bronnen
De spreekwoorden en gezegden zijn afkomstig van Wikiquote, Wikipedia en onze gebruikers.
Op woorden.org is de uitleg ingekort en is herkomst van spreekwoorden en gezegden weggelaten.
Zie ook:
- vaartips.nl Ruim 300 woorden, zegswijzen en uitdrukkingen met een maritieme achtergrond
- debinnenvaart.nl Nog eens honderden zegswijzen en uitdrukkingen met een maritieme achtergrond
- Het boek `De Latynsche spreekwyzen` uit 1755 met oud-Nederlandse vertalingen