411 spreekwoorden en uitdrukkingen bevatten `ei`
- bij gebrek aan brood eet men korstjes van pasteien (=bij gebrek aan het goedkope, het dure gebruiken)
- bij gebrek aan brood eet men korstjes van pasteien. (=bij gemis aan het gewone moet men zijn toevlucht soms wel tot iets duurders nemen.)
- bij het scheiden van de markt leert men de kooplui kennen (=iemands ware karakter blijkt pas als het erop aankomt)
- bij kleine hapjes leert men een hond eten. (=geleidelijk aan kun je zelfs aan onmogelijke dingen wennen.)
- bij kleine lapjes leert men de hond leer eten. (=geleidelijk aan wen je zelfs aan de onmogelijkste dingen.)
- boven het hoofd groeien (=onoverkomelijk worden)
- daar groeit het gras in de straten (=daar is het erg saai)
- dan is Leiden in last (=dan zijn er problemen!)
- dat ging van een leien dakje (=dat ging vanzelf)
- dat groeit uit het raam (=dat kan men niet geheim houden)
- dat is een eitje (=het is heel eenvoudig)
- dat is een waarheid als een koe (=dat is overduidelijk waar)
- dat is het begin van het einde (=dat is het begin van iets dat uiteindelijk verkeerd zal aflopen)
- dat is het geheim van de mis (=zo zit de zaak in elkaar.)
- dat is het geheim van de smid. (=dat specifieke kennis die alleen vakmensen kennen)
- dat is het hele eieren eten (=zo zit de zaak in elkaar.)
- dat loopt op zijn einde (=het is bijna afgelopen)
- dat zal hem geen windeieren hebben gelegd (=daar zal hij wel veel geld mee verdiend hebben)
- dat zijn aambeien met slagroom (=dat heeft niets met elkaar te maken)
- dat zijn twaalf eieren en dertien kuikens. (=een meevaller)
- dat zit gebeiteld (=dat komt in orde)
- de aardappelen komen niet voor de eikenblaren (=boerenregel. De aardappelplant begint te groeien als de eik in het blad komt)
- de bokken van de schapen scheiden (=de goeden van de kwaden scheiden)
- de bramzeilen bijzetten (=alles op alles zetten)
- de druiven zijn zuur (zei de vos maar hij kon er niet bij) (=van iets dat men niet krijgen kan, zeggen dat men het niet wil)
- de eigen boontjes doppen (=de eigen zaken regelen zonder hulp van anderen)
- de eindjes (niet) aan elkaar knopen (=(niet) rond komen (met z`n inkomen))
- de gelegenheid bij de haren grijpen (=de kans niet laten voorbijgaan)
- de gelegenheid maakt de dief (=men laat zich gemakkelijk verleiden door een goede gelegenheid)
- de gelegenheid te baat nemen (=van de gelegenheid gebruik maken)
- de grote vissen eten de kleine (=de ondergeschikten moeten doen wat de baas zegt / het slachtoffer worden van overmacht.)
- de groten rijden te paard en de kleinen hangen tussen hemel en aarde. (=de machtige lui leven op kosten van de gewone man)
- de hand in eigen boezem steken (=zijn eigen fout inzien)
- de hand reiken (=vergiffenis schenken)
- de haring hangt aan zijn eigen kieuwen (=men dient verantwoording te nemen voor de eigen daden)
- de kip met gouden eieren slachten (=een iets met veel rendement wegdoen)
- de kleintjes vallen niet groot (=wordt gezegd als eerder kleine vruchten verkocht worden)
- de kool en de geit sparen (=een oplossing vinden waar beide partijen tevreden mee kunnen zijn)
- de kust is veilig (=alles is in orde - er is niemand in de buurt)
- de mei van het leven (=de bloeitijd van het leven)
- de meitak op een werk zetten (=het werk afmaken)
- de reis is nog niet ten einde als men kerk en toren herkent (=geef niet op voor het doel geheel is bereikt)
- de schapen van de bokken scheiden (=het goede van het slechte scheiden)
- de waarheid in pacht hebben (=denken de enige te zijn die de waarheid kent of vertelt)
- de weg naar de hel is geplaveid met goede voornemens (=veel goede voornemens hebben zonder ze daadwerkelijk uit te voeren)
- de wijsheid in pacht hebben (=erg verstandig zijn of althans doen alsof)
- de wind in de zeilen hebben (=voorspoed hebben)
- de zeilen hijsen (=opstaan, vertrekken)
- door een eiken plank kunnen zien als er een gat in zit (=niet zo bijzonder zijn als je je voordoet)
- dweilen met de kraan open (=geen kans op succes hebben, omdat men de symptomen bestrijdt zonder de oorzaak aan te pakken)
768 betekenissen bevatten `ei`
- ik wil hogerop, zei de jongen en hij kwam aan de galg. (=bereik je doel op een eerlijke manier)
- een reef in het zeil doen (=besnoeien in de uitgaven, bezuinigen)
- per fas et nefas (=bij al wat heilig is)
- op de poot spelen (=bij de kleinste tegenslag flink te keer gaan/razen)
- de kerk in het midden laten (=bij een meningsverschil geven beide personen wat toe om het eens te worden)
- nood breekt wet (=bij moeilijke omstandigheden is er meer geoorloofd)
- op je laatste benen lopen (=bijna niet meer kunnen van vermoeidheid)
- goede raad is duur (=bijna te moeilijk om raad te kunnen geven)
- als Hollands welvaren (=blakend van gezondheid)
- vasthouden aan een strootje (=blijven hopen op een kleine kans.)
- de ogen verblinden (=blind maken voor de waarheid)
- de manchetten aandoen (=boeien aandoen)
- de paternosters aandoen (=boeien aandoen)
- elk zijn meug, zei de boer en hij at paardenkeutels in plaats van vijgen. (=boeren zijn koppige mensen die hun eigen zin doen)
- men poot de aardappelen wanneer men wil, ze komen toch niet in april (=boerenregel. Aardappelen komen pas in mei uit)
- de aardappelen komen niet voor de eikenblaren (=boerenregel. De aardappelplant begint te groeien als de eik in het blad komt)
- steen en been klagen (=constant en hevig klagen. (klagen bij alles wat heilig is, bv. botten (=been) in een graf (=steen)))
- daar geboren en getogen (=daar geboren en opgegroeid)
- daar zit `em de kneep/knoop (=daar zitten de moeilijkheden/problemen)
- dan zwaait er wat (=dan dreigen zware repercussies)
- commandeer je hond en blaf zelf (=dat bevel weiger ik uit te voeren)
- zo gaan er twaalf in het dozijn (=dat heeft weinig waarde)
- zo gaan er dertien in een dozijn (=dat heeft weinig waarde, is niet zo bijzonder)
- dat staat als een paal boven water (=dat is een absolute zekerheid)
- dat is een alikruik van een vent. (=dat is een kleine dikke man.)
- dat zijn de Alfa en de Omega. (=dat is het begin en het einde.)
- dat is het begin van het einde (=dat is het begin van iets dat uiteindelijk verkeerd zal aflopen)
- dat is de druppel die de emmer doet overlopen (=dat is maar een kleine ergernis, maar samen met wat er al gebeurd is, wordt het niet meer geaccepteerd)
- dat is kaviaar voor hen (=dat is onbereikbaar voor hen)
- dat is een aalshuid (=dat is van weinig waarde)
- dat is andere peper (=dat is wat anders, dat is moeilijker)
- dat is andere tabak (=dat is wat anders, dat is moeilijker)
- dat kan ik wel in mijn holle kies stoppen (=dat is wel een heel klein beetje)
- dat groeit uit het raam (=dat kan men niet geheim houden)
- dat kan Bruin(tje) niet trekken (=dat kunnen we ons niet veroorloven (afgeleid van een populaire naam voor trekpaarden))
- uit het oog, uit het hart (=de aandacht voor iemand verliezen, als die persoon niet meer in de nabijheid is)
- de aanval bloedt dood (=de aanval komt geleidelijk uit op een mislukking)
- Jan Pet en Piet Boezeroen (=de arbeiders)
- Jan Boezeroen (=de arbeiders)
- de bezem in de mast voeren (=de baas zijn en leiding hebben)
- de mei van het leven (=de bloeitijd van het leven)
- de economie zit in de lift (=de economie groeit)
- het oog ziet altijd van zich af (=de eigen fouten ziet men niet, maar andermans fouten altijd wel)
- de eigen boontjes doppen (=de eigen zaken regelen zonder hulp van anderen)
- de admiraal heeft geschoten. (=de gastheer heeft het sein gegeven te gaan eten.)
- je ei kwijt kunnen (=de gelegenheid hebben zich te uiten; of, zijn creativiteit kunnen gebruiken)
- goede papieren hebben (=de goede eigenschappen hebben (voor een baan))
- de bokken van de schapen scheiden (=de goeden van de kwaden scheiden)
- paal en perk stellen (=de grens leggen / een einde stellen aan)
- de rokende vlaswiek niet uitblussen (=de ijverigheid niet doven)
50 dialectgezegden bevatten `ei`
- Dèè ei nogàl mèllekflèsse (=Ze heeft witte benen.) (Sintrùins)
- Dee ei zen kloeëte vòl of
Dee ei e stùk in zénne zjielei (gielis) (S*) (=Hij is dronken) (Sintrùins)
- dee ei zene peire gezien (S*) (=hij heeft veel afgezien) (Sintrùins)
- deen ei gene naugel veu on zen gat te krabbe (=hij heeft geen geld) (Bornems)
- Der deste pruus hat ei paerd geklawd. (=n.v.t.) (nuths)
- der ei iëne in zaaine vinger gesneeje (=iemand heeeft een wind gelaten) (Antwerps)
- des ei fluitje vanne sent (=dat is eenvoudig) (Opglabbeeks)
- Det is sjtòm es ei verke. (=Zij is erg dom.) (Roermonds)
- die ei 'n kérkboek versleeten of die weunt in de kérke (=Iemand die veel naar de kerk gaat (Zuid Beveland ) ) (Zeeuws)
- Die ei nogalis een schuur (=Die heeft nogal een grote mond (letterlijk)) (Mechels (BE))
- die ei vee tjet (=hij heeft veel praatjes) (Zeeuws)
- die ei wezenlik un kopje u din (=man met moeilijke vrouw) (Zeeuws)
- die joean ei vee duumkruud (=sterk in de handen) (Zeeuws)
- die liegt dat ei zwart ziet (=iemand die voortdurend liegt) (Sint-Niklaas)
- die lopt as 'n piek die 't ei niet kwiet ken (=die kan haar plannen niet uitvoeren) (Westerkwartiers)
- die wilt koakel'n, moet een ei kunn'n legg'n (=wie wat beweert, moet wat kunnen) (Veurns)
- Dieë vengt ei ne smoel oem strongt oep te sortere (=Die man heeft een onsympathiek gezicht.) (Antwerps)
- dieën ei oep moanen bloak geschete (=die heeft het voor mij verkorven) (Booms)
- Dieën troë ei litse (=Die trui heeft lussen) (Onze-Lieve-Vrouw-Waver)
- Dieje klaane ei dikkes 't Pèttenin (=Die kleine jongen is vaak humeurig) (Onze-Lieve-Vrouw-Waver)
- Diejen ei ne piston... (=Die wordt bevoordeeld / voorgetrokken...) (Onze-Lieve-Vrouw-Waver)
- Dien ei ginne rotte frang oem on ze gat te krabbe (=Hij heeft geen geld) (Antwerps)
- diën ei ne slag van de meule gat (=die is niet goed wijs) (Antwerps)
- Dien ei sondags naor tschool gewest (=Hij is niet van de slimsten) (Booms)
- diën ei woater in zaaine kelder (=iemand met een te korte broek) (Antwerps)
- donder'n: ei es te stom vé t'elpen donder'n (=Hij is te dom om iets mee aan te vangen) (Lebbeeks)
- dr ei tn hin kis van eheten (=hij heeft er geen verstand van) (Zeeuws)
- dur nor sloagen gelèk nen blengden nor een ei (=er maar op los raden) (Sint-Niklaas)
- E ei ze gariejel aun (=Hij mag niet meer buiten) (Liedekerks)
- è gekloestj au (=een geklutst ei, een opgeklopt ei) (Meers)
- E getutst ei (=Een kapot ei) (Walshoutems)
- e gezoujn au (=een gekookt ei) (Meers)
- E pjeit ei ne sjeit (=Een paard heeft een staart) (Mechels (BE))
- een door van een ei (=eierdooier) (Sint-Niklaas)
- een eijt in a ol emme, ei jeit een eijt in zaan ol (=Bang zijn, Hij is bang) (Brussels)
- Een èt gekokt aar (=Een hard gekookt ei) (Onze-Lieve-Vrouw-Waver)
- Een het gekokt aai (=En hard gekookt ei) (Mols)
- een tikenei (=een ei van een kip) (Sint-Niklaas)
- een wieze hen lijt ok wel es 'n ei ien 'e branekkels (=ook knappe koppen maken wel eens een foutje) (Westerkwartiers)
- eentwie zn ei ofaoln (=iemand iets vragen dat hij niet graag zegt) (Kortemarks)
- ei (zè) eed e voddeken ô zèn (eur) tong (=hij (zij) lispelt) (Sint-Niklaas)
- ei (zij) vang zèn (deur) pielewuiters (=iemand die in zijn neus peutert) (Sint-Niklaas)
- ei angdon min sleppen (=hij volgt mij overal) (Sint-Niklaas)
- ei bokkepoeaten?dan lop je we moeilijk zeker? (=tegen de bakker) (Zeeuws)
- ei deé toch zèn duvvoûren (=hij deed een grote inspanning) (Sint-Niklaas)
- ei deent mittunnenen (=hij deed het onmiddellijk) (Sint-Niklaas)
- ei doe goe zèn duvvoren int school (=hij doet zijn best op school) (Sint-Niklaas)
- ei dorst niet (=hij durfde niet) (Volendams)
- ei e ge' e karaoge mi' er (=hij heeft geen moed meer) (Wesdurps)
- ei é ier nit te zoek'n (=hij is hier niet welkom) (Oudenhoofs)
Bronnen
De spreekwoorden en gezegden zijn afkomstig van Wikiquote, Wikipedia en onze gebruikers.
Op woorden.org is de uitleg ingekort en is herkomst van spreekwoorden en gezegden weggelaten.
Zie ook:
- vaartips.nl Ruim 300 woorden, zegswijzen en uitdrukkingen met een maritieme achtergrond
- debinnenvaart.nl Nog eens honderden zegswijzen en uitdrukkingen met een maritieme achtergrond
- Het boek `De Latynsche spreekwyzen` uit 1755 met oud-Nederlandse vertalingen