Spreekwoorden met `nek`

Zoek

10 spreekwoorden en uitdrukkingen bevatten `nek`

  1. de nek uitsteken (=risico nemen)
  2. de nekslag geven (=door iets wordt de situatie een te groot probleem waardoor men het niet meer aan kan)
  3. een fles de nek breken (=uitdrinken)
  4. een harde nek hebben (=erg onbuigzaam zijn)
  5. iemand de nek toekeren (=zich minachtend van iemand afwenden)
  6. iemand met de nek aankijken (=iemand minachten of negeren.)
  7. iemands hete adem in je nek voelen (=merken dat een ander je bijna inhaalt; opgejut of opgejaagd worden)
  8. met de nek aanzien (=met minachting behandelen)
  9. over zijn nek gaan (=overgeven, braken, iets vies vinden)
  10. uit zijn nek praten (kletsen) (=onzin verkopen)

Eén betekenis bevat `nek`

  1. een muur van onbegrip (=een hardnekkig gebrek aan begrip)

50 dialectgezegden bevatten `nek`

  1. 't fas afsteken (=de nek oversnijden) (Moes)
  2. 't fas afvallen (=zijn nek breken) (Meers)
  3. 't vöz'af (=een gebroken nek) (Wichels)
  4. a es't vas af (=hij heeft zijn nek gebroken) (Ninoofs)
  5. Aa ei nen dikke nek (=Hij heeft pretentie) (Onze-Lieve-Vrouw-Waver)
  6. assem wils daudsjiete, moeste mekan ne meiter boëve zene kop mikke; doë zit zen pretense (=hij heeft een heel dikke nek (een Hasselaar!) ) (Munsterbilzen - Minsters)
  7. aste on intege minse een ploem gifs, dinke ze dat ze al vliëgel hêbbe (=sommigen krijgen een dikke nek als je ze teveel looft) (Munsterbilzen - Minsters)
  8. aste on intege minse een ploem gifs, dinke ze dat ze al vliëgel hêbbe (=gooi maar niet teveel met bloemen, want ze gaan nog een dikke nek krijgen) (Bilzers)
  9. Baeter eine lange nek as gooj kaart (=Door bij een ander in de kaarten te kijken, kun je toch winnen. (vals spelen) ) (Venloos)
  10. biefstik van de kroje (=biefstuk van de nek) (Veurns)
  11. brêk ówwe nek vurzichtig wah (=opgepast, niet struikelen.) (Horster)
  12. D' n druuëge nek (=een droge keel) (Venloos)
  13. daaj meintet nog (=die heeft een dikke nek) (Bilzers)
  14. dae hèttët haug èn zënë bol (=dat is een dikke nek) (Munsterbilzen - Minsters)
  15. dae huit zich get oet ziene nek (=Die kun je niet alles geloven) (Steins)
  16. dat hangt em as 'n meulnsteen om 'e nek (=dat is een groot probleem voor hem) (Westerkwartiers)
  17. den deuvel oan aa nek of luup schaaite (=maakt u weg) (tervurens)
  18. Des er êne mee kalk in zunne nek (=Dat is een witte boorden type) (Kaatsheuvels)
  19. die motte ze un ee-ntje out in z ne nek le-ge (=die moeten ze eens stevig aanpakken) (Oudenbosch)
  20. één de nek toekeer'n (=van iemand weglopen) (Westerkwartiers)
  21. een dikke nek en (=hooghartig zijn) (Veurns)
  22. één met de nek aankiek'n (=iemand minachten) (Westerkwartiers)
  23. een windjboil (=uit de nek kletsen) (Aalsters)
  24. Een zwalpei (=Persoon die uit zijn nek kletst) (Maldegems)
  25. Eine nek es 'ne sjtier (=Hij heeft een forse stevige nek.) (Roermonds)
  26. ët boeëveste kneepke van dae zën humme spant te fël (=wat een dikke nek is met dat, zeg !) (Munsterbilzen - Minsters)
  27. fas: 't Fas af zijn (=Een gebroken nek hebben) (Lebbeeks)
  28. ge lult ut oewen nek (=je praat onzin) (Maas en waals)
  29. get aut zene nak howe (=uit zijn nek kletsen) (Munsterbilzen - Minsters)
  30. Goi schèt nog nie plat? (=Amai je hebt een dikke nek) (Londerzeels)
  31. ha spjokte in menne nek (=hij spuwde in mijn nek) (Hulshouts)
  32. het haug èn zëne bol krijge (hëbbe) (=een dikker nek krijgen (hebben)) (Munsterbilzen - Minsters)
  33. Het stinkt hier: reactie: Je zult je nek wel ruiken (=het stinkt hier: reactie: hoe kom je er bij) (Utrechts)
  34. Hij is 't fas af (=Hij heeft zijn nek gebroken) (Bevers)
  35. hij lult uut zien nek (=hij fantaseert maar wat) (Westerkwartiers)
  36. ie es uit zijn'n nek oant kletsen (=hij stoeft) (Deinzes)
  37. iemand een bloas in zennen nek sloagen (=iemand iets op de mouw spelden) (Klings)
  38. Iemes den nék afsnije (=iemand afzette, uitbuiten) (Genneps)
  39. Iemes ien ziene nék schiete (=Iemand bedriegen) (Genneps)
  40. iën dadop aa' n nek valt (=onaangekondigd bezoek) (Moorsel)
  41. iëvër zëne strank krijge (=op zijn nek krijgen -moeten torsen) (Munsterbilzen - Minsters)
  42. in zaane nek zitte (=iemand in het ootje nemen) (Hals)
  43. Je had een k*t in je nek moeten hebben dan had je over je rug kunnen zeiken ! (=Zeur toch niet zo !) (Utrechts)
  44. Je mot niet zo uit je nek lullen! (=Je moet niet zulke onzin vertellen!) (Rotterdams)
  45. Je zal je nek (wel) ruiken !!! (verontwaardigde boze klank) (=Hoe kom je er bij, het stinkt hier niet (als iemand beweert dat het ergens stinkt en het stinkt er niet)) (Utrechts)
  46. Kijk uit, dat je je nek niet breêk ..... (cynisch) (=Pas op dat je niet valt ! (cynisch)) (Utrechts)
  47. met de nek aankiek'n (=minachten) (Westerkwartiers)
  48. Millë bô zë dë kattë villë, de hûn spôare en dë pjaddë dë nack oaf vôarë. (=Millen waar ze de katten villen, de honden sparen en de paarden de nek afrijden.) (Millers)
  49. n'n dikke nak höbbe (='n dikke nek hebben) (Munsterbilzen - Minsters)
  50. nen dikke nek ein (=een opschepper zijn) (Sint-Niklaas)


Bronnen

De spreekwoorden en gezegden zijn afkomstig van Wikiquote, Wikipedia en onze gebruikers. Op woorden.org is de uitleg ingekort en is herkomst van spreekwoorden en gezegden weggelaten.

Zie ook:
  • vaartips.nl Ruim 300 woorden, zegswijzen en uitdrukkingen met een maritieme achtergrond
  • debinnenvaart.nl Nog eens honderden zegswijzen en uitdrukkingen met een maritieme achtergrond
  • Het boek `De Latynsche spreekwyzen` uit 1755 met oud-Nederlandse vertalingen