10 spreekwoorden en uitdrukkingen bevatten `nek`
- de nek uitsteken (=risico nemen)
- de nekslag geven (=door iets wordt de situatie een te groot probleem waardoor men het niet meer aan kan)
- een fles de nek breken (=uitdrinken)
- een harde nek hebben (=erg onbuigzaam zijn)
- iemand de nek toekeren (=zich minachtend van iemand afwenden)
- iemand met de nek aankijken (=iemand minachten of negeren.)
- iemands hete adem in je nek voelen (=merken dat een ander je bijna inhaalt; opgejut of opgejaagd worden)
- met de nek aanzien (=met minachting behandelen)
- over zijn nek gaan (=overgeven, braken, iets vies vinden)
- uit zijn nek praten (kletsen) (=onzin verkopen)
Eén betekenis bevat `nek`
- een muur van onbegrip (=een hardnekkig gebrek aan begrip)
50 dialectgezegden bevatten `nek`
- 't fas afsteken (=de nek oversnijden) (Moes)
- 't fas afvallen (=zijn nek breken) (Meers)
- 't vöz'af (=een gebroken nek) (Wichels)
- a es't vas af (=hij heeft zijn nek gebroken) (Ninoofs)
- Aa ei nen dikke nek (=Hij heeft pretentie) (Onze-Lieve-Vrouw-Waver)
- assem wils daudsjiete, moeste mekan ne meiter boëve zene kop mikke; doë zit zen pretense (=hij heeft een heel dikke nek (een Hasselaar!) ) (Munsterbilzen - Minsters)
- aste on intege minse een ploem gifs, dinke ze dat ze al vliëgel hêbbe (=sommigen krijgen een dikke nek als je ze teveel looft) (Munsterbilzen - Minsters)
- aste on intege minse een ploem gifs, dinke ze dat ze al vliëgel hêbbe (=gooi maar niet teveel met bloemen, want ze gaan nog een dikke nek krijgen) (Bilzers)
- Baeter eine lange nek as gooj kaart (=Door bij een ander in de kaarten te kijken, kun je toch winnen. (vals spelen) ) (Venloos)
- biefstik van de kroje (=biefstuk van de nek) (Veurns)
- brêk ówwe nek vurzichtig wah (=opgepast, niet struikelen.) (Horster)
- D' n druuëge nek (=een droge keel) (Venloos)
- daaj meintet nog (=die heeft een dikke nek) (Bilzers)
- dae hèttët haug èn zënë bol (=dat is een dikke nek) (Munsterbilzen - Minsters)
- dae huit zich get oet ziene nek (=Die kun je niet alles geloven) (Steins)
- dat hangt em as 'n meulnsteen om 'e nek (=dat is een groot probleem voor hem) (Westerkwartiers)
- den deuvel oan aa nek of luup schaaite (=maakt u weg) (tervurens)
- Des er êne mee kalk in zunne nek (=Dat is een witte boorden type) (Kaatsheuvels)
- die motte ze un ee-ntje out in z ne nek le-ge (=die moeten ze eens stevig aanpakken) (Oudenbosch)
- één de nek toekeer'n (=van iemand weglopen) (Westerkwartiers)
- een dikke nek en (=hooghartig zijn) (Veurns)
- één met de nek aankiek'n (=iemand minachten) (Westerkwartiers)
- een windjboil (=uit de nek kletsen) (Aalsters)
- Een zwalpei (=Persoon die uit zijn nek kletst) (Maldegems)
- Eine nek es 'ne sjtier (=Hij heeft een forse stevige nek.) (Roermonds)
- ët boeëveste kneepke van dae zën humme spant te fël (=wat een dikke nek is met dat, zeg !) (Munsterbilzen - Minsters)
- fas: 't Fas af zijn (=Een gebroken nek hebben) (Lebbeeks)
- ge lult ut oewen nek (=je praat onzin) (Maas en waals)
- get aut zene nak howe (=uit zijn nek kletsen) (Munsterbilzen - Minsters)
- Goi schèt nog nie plat? (=Amai je hebt een dikke nek) (Londerzeels)
- ha spjokte in menne nek (=hij spuwde in mijn nek) (Hulshouts)
- het haug èn zëne bol krijge (hëbbe) (=een dikker nek krijgen (hebben)) (Munsterbilzen - Minsters)
- Het stinkt hier: reactie: Je zult je nek wel ruiken (=het stinkt hier: reactie: hoe kom je er bij) (Utrechts)
- Hij is 't fas af (=Hij heeft zijn nek gebroken) (Bevers)
- hij lult uut zien nek (=hij fantaseert maar wat) (Westerkwartiers)
- ie es uit zijn'n nek oant kletsen (=hij stoeft) (Deinzes)
- iemand een bloas in zennen nek sloagen (=iemand iets op de mouw spelden) (Klings)
- Iemes den nék afsnije (=iemand afzette, uitbuiten) (Genneps)
- Iemes ien ziene nék schiete (=Iemand bedriegen) (Genneps)
- iën dadop aa' n nek valt (=onaangekondigd bezoek) (Moorsel)
- iëvër zëne strank krijge (=op zijn nek krijgen -moeten torsen) (Munsterbilzen - Minsters)
- in zaane nek zitte (=iemand in het ootje nemen) (Hals)
- Je had een k*t in je nek moeten hebben dan had je over je rug kunnen zeiken ! (=Zeur toch niet zo !) (Utrechts)
- Je mot niet zo uit je nek lullen! (=Je moet niet zulke onzin vertellen!) (Rotterdams)
- Je zal je nek (wel) ruiken !!! (verontwaardigde boze klank) (=Hoe kom je er bij, het stinkt hier niet (als iemand beweert dat het ergens stinkt en het stinkt er niet)) (Utrechts)
- Kijk uit, dat je je nek niet breêk ..... (cynisch) (=Pas op dat je niet valt ! (cynisch)) (Utrechts)
- met de nek aankiek'n (=minachten) (Westerkwartiers)
- Millë bô zë dë kattë villë, de hûn spôare en dë pjaddë dë nack oaf vôarë. (=Millen waar ze de katten villen, de honden sparen en de paarden de nek afrijden.) (Millers)
- n'n dikke nak höbbe (='n dikke nek hebben) (Munsterbilzen - Minsters)
- nen dikke nek ein (=een opschepper zijn) (Sint-Niklaas)
Bronnen
De spreekwoorden en gezegden zijn afkomstig van Wikiquote, Wikipedia en onze gebruikers.
Op woorden.org is de uitleg ingekort en is herkomst van spreekwoorden en gezegden weggelaten.
Zie ook:
- vaartips.nl Ruim 300 woorden, zegswijzen en uitdrukkingen met een maritieme achtergrond
- debinnenvaart.nl Nog eens honderden zegswijzen en uitdrukkingen met een maritieme achtergrond
- Het boek `De Latynsche spreekwyzen` uit 1755 met oud-Nederlandse vertalingen