| Uitspraak: | [tin] |
| met z'n tienen zijn | (met tien personen zijn) |
| een tien halen voor... | (het hoogst haalbare schoolcijfer krijgen voor...) |
| Een tien met een griffel! | (zeer goed!) |
| praatjes voor tien hebben | (veel praatjes hebben) |
| tien tegen één | (bijna zeker) |
