de aanspraak

zelfst.naamw. (m./v.)
Uitspraak:  [ˈansprak]
Afbreekpatroon:  aan·spraak
Verbuigingen:  aanspraken (meerv.)

1)
weinig aanspraak hebben  (zelden met iemand praten en daardoor een beetje eenzaam zijn)

2)
aanspraak maken op iets  (zeggen dat je recht op iets hebt) `aanspraak maken op een erfenis`

3)
aanspraken  (zaken waarop je recht hebt) `een contractpartij vrijwaren voor aanspraken van derden`


Synoniemen
claim   recht   rechtsgrond   rechtstit   rechtstitel   tit   titel   

3 definities op Encyclo
  • 1.min of meer plechtige redevoering, toespraak. Voorbeeld: ‘Bij het einde der aanspraak strekte de magere hand van de prelaat opnieuw uit de gouden koorkap en miek een zegenend kruisteken in de lucht’ 2.het spreken, taal, woord, gesprek. Voorbeeld: ‘Zij liep vlijtig over de vloer, haar aanspraak was ...
  • 1) Claim 2) Toespraak 3) Vordering 4) Recht 5) Recht om te eisen 6) Recht om te vorderen 7) Rechtstitel 8) Pretentie 9) Rechtsgrond 10) Eis
  • eis
Toon uitgebreidere definities

Herkomst volgens etymologiebank.nl
aanspraak (gelegenheid om iemand te spreken; recht om bezit of gebruik van iets te vorderen)

Vraag & Antwoord voor je slimme speaker
Is het 'de aanspraak' of 'het aanspraak'?
Het is 'de aanspraak', want aanspraak is mannelijk en vrouwelijk. Als je het aanwijst is het 'die aanspraak'.
Wat is het meervoud van aanspraak?
Het meervoud van aanspraak is 'aanspraken'. Eén aanspraak, twee aanspraken.
Hoe spel je aanspraak?
aanspraak spel je A A N S P R A A K
Wat is een ander woord voor aanspraak?
Andere woorden voor aanspraak zijn claim, recht, rechtsgrond, rechtstit, rechtstitel, tit en titel.

Op andere websites
Zoek aanspraak op Woordenlijst.org
Zoek aanspraak op Google
Zoek aanspraak op Wikipedia