Spreekwoorden met `wit`

Zoek

15 spreekwoorden en uitdrukkingen bevatten `wit`

  1. al te wit is gauw vuil. (=al te grote liefde is niet bestendig)
  2. aprilletje zoet, heeft nog wel eens een witte hoed (=in het begin (de hoed) van april kan het nog wel eens sneeuwen)
  3. de prins op het witte paard (=de man van je dromen)
  4. een groene Kerstmis een witte Pasen. (=als Kerst warm is wordt Pasen koud)
  5. een wit voetje halen (=een goede indruk maken bij de leider(s))
  6. een witte raaf (=iets wat zelden voorkomt, een zeldzaamheid)
  7. geen geld, geen Zwitsers (=zonder geld krijg je hulp noch koopwaar of er is altijd wel geld nodig om iets gedaan te krijgen)
  8. het is wit (=ze komen goed overeen)
  9. het zwart op wit hebben (=in geschreven of gedrukte vorm. Gedocumenteerd)
  10. iets zwart op wit hebben (=het op papier hebben staan)
  11. jongens van Jan de witt (=dappere jongens zijn)
  12. met de witte perdekies naar Velzeke rijden (=krankzinnig worden. In Velzeke bevindt zich een sanatorium; de `witte perdekies` (witte paardjes) verwijzen naar een ziekenwagen, waarmee de geestesgestoorde afgevoerd wordt. Uitdrukking uit het zuiden van Oost-Vlaanderen)
  13. veel wit in de ogen hebben (=een slechte aard hebben)
  14. witte paarden hebben veel stro nodig (=pronkzieke vrouwen kosten veel geld)
  15. zin noch wit hebben (=buiten jezelf zijn van woede)

Eén betekenis bevat `wit`

  1. met de witte perdekies naar Velzeke rijden (=krankzinnig worden. In Velzeke bevindt zich een sanatorium; de `witte perdekies` (witte paardjes) verwijzen naar een ziekenwagen, waarmee de geestesgestoorde afgevoerd wordt. Uitdrukking uit het zuiden van Oost-Vlaanderen)

50 dialectgezegden bevatten `wit`

  1. ''...die wit wel wor Abram de mosterd holt'' (=Een jongen die geen voorlichting meer nodig heeft.) (Waalwijks)
  2. 'k heb 't zwaart op wit (=ik heb het bewijs op papier) (Westerkwartiers)
  3. 'k wit 's wonder (=ik ben benieuwd, ik vraag het mij af) (Wevelgems)
  4. 'k wit het waal (=ik weet het wel) (Sint-Niklaas)
  5. 'n wit voedje hoal'n (=jezelf bij iemand ophemelen) (Westerkwartiers)
  6. 'tIs mar dagget wit (=Je bent gewaarschuwd! / Knoop het goed in je oren!) (Ossendrechts)
  7. a ge da mor wit (=als je dat maar weet!) (Sint-Niklaas)
  8. a ge da us wit dan gut da perke wel an (=als je dat eens wist dan gaat het lampje wel branden) (Wijchens)
  9. ae wit van toet'n of bloaz'n / noch bloaz'n (=hij is totaal niet op de hoogte / weet er niets van af) (Wichels)
  10. Aggut nie mir wit vatte kit (=Als je het niet meer weet gebruik je kit) (Geldermalsens)
  11. alles wot umhaug geet, kan ook wit umleig (behaave me gewich) (=eerste gewin is kattegespin) (Munsterbilzen - Minsters)
  12. Als ge het nie wit dan doede ut mee kit (=Als je het niet meer weet) (brabants)
  13. als ge het nie wit kende ut altijd nog behange (=als je het niet weet (als grap) ) (brabants)
  14. As ge da mor wit (=Als je dat maar weet) (Hams)
  15. da 'k wit wa'k heb (=dan weet ik wat ik heb) (Eindhovens)
  16. da wit gin mens (=dat weet niemand) (Eindhovens)
  17. da wit gin mens (=er is hier niemand die dat weet) (Bredaas)
  18. da wit ik tog ok nie, gek! (=dat weet ik nog niet, rare) (brabants)
  19. da wit me gat ook (=dat weet ik ook wel) (Sint-Niklaas)
  20. daddistur eentje van de mulder (=een kind met wit haar) (Oudenbosch)
  21. dae is zoeë wit as ‘n pletske (=hij is lijkwit) (Heitsers)
  22. de wènd kump wit autët verkeirde koet (=de wind blaast zeer koud uit het noorden) (Munsterbilzen - Minsters)
  23. De weurs zelf neet wit door angere zwart te make! (=Je wordt zelf niet wit door anderen zwart te maken!) (Kinroois)
  24. de wiës zelf nie wit (ter) dër aander zwat te maoke (=je wordt er zelf niet beter van door anderen af te breken) (Munsterbilzen - Minsters)
  25. wit gin mins (=Dat mag Joost weten) (Budels)
  26. die is zoa wit es de schitte (=hij ziet bleek) (Zaamslags)
  27. Die nie wit nie 'n deir (=Wat je niet weet hindert u niet) (Harelbeeks)
  28. die wit daor wel raot mee (=dat kun je haar wel toevertrouwen) (Oudenbosch)
  29. die wit van toeten of bloazen (=die weet het niet) (Sint-Niklaas)
  30. e vet zwien wit nie dat e mager oenger het (=rijk) (Veurns)
  31. e wit va toetn of bloazen (=van niks weten) (Iepers)
  32. e wit van de goze (=hij heeft te veel op) (Veurns)
  33. e wit van niët (=hij weet er niets van) (Veurns)
  34. e wit were va piekennoas (=hij weet weer van niets) (Iepers)
  35. és ge dé mar wit (=Als je dat maar weet) (Ossies)
  36. Es Joep et neit wit, wit geine et (=Dat mag Joost weten) (Sittards)
  37. Ge wit 't ooit nooit nie (=Je weet het maar nooit) (Helmonds)
  38. Ge wit ' t t ooit nooit nie (=Je weet het ooit niet) (Helmonds)
  39. Ge wit daje bedankt zijt! (=Heel erg bedankt!) (Steenbergs)
  40. ge wit nie (mieër) va wa uur of wa paroche da ge zèet (=je bent totaal in de war) (Wichels)
  41. Ge wit noit nie (=Je weet het maar nooit) (Geffes)
  42. ge wit ôit nôit (=je weet het maar nooit) (Berghems)
  43. ge wit oit noit (nie) (=je weet maar nooit) (Ossies)
  44. ge wit oit noit nie (=je weet niet of) (Schijndels)
  45. ge wit oit noit nie (=je weet nooit) (Brabants)
  46. Ge wit oit noit! (=da weet je niet) (Tilburgs)
  47. Ge wit ooit nooit nie (=Je weet 't maar nooit) (Eindhovens)
  48. Ge wit oot noot nie (=Je kunt niet in de toekomst kijken) (Reusels)
  49. ge wit ôot nôot! (=je kunt het maar nooit weten) (Tilburgs)
  50. ge wit soms nwot nie (=je weet het maar nooit) (`t-Heikes)


Bronnen

De spreekwoorden en gezegden zijn afkomstig van Wikiquote, Wikipedia en onze gebruikers. Op woorden.org is de uitleg ingekort en is herkomst van spreekwoorden en gezegden weggelaten.

Zie ook:
  • vaartips.nl Ruim 300 woorden, zegswijzen en uitdrukkingen met een maritieme achtergrond
  • debinnenvaart.nl Nog eens honderden zegswijzen en uitdrukkingen met een maritieme achtergrond
  • Het boek `De Latynsche spreekwyzen` uit 1755 met oud-Nederlandse vertalingen