20 spreekwoorden en uitdrukkingen bevatten `nat`
- de natuur gaat boven de leer (=men volgt eerder zijn karakter dan hetgeen men leert)
- de natuur is sterker dan de leer (=datgene wat aangeleerd is wordt gauw vergeten)
- de tol aan de natuur betalen (=dood gaan)
- een dag is nooit zo nat of de zon schijnt altijd wat (=ook bij nare situaties zijn er lichtpuntjes)
- een droge maart en een natte april is de boeren naar hun wil (=weerspreuk)
- een goed zeeman wordt ook wel eens nat (=ieder kent zijn tegenslagen)
- een natte deken (=een borrel)
- een natte mei geeft boter in de wei (=weerspreuk)
- het is één pot nat (=het is allemaal hetzelfde)
- het zilte nat (=de zee)
- iets op je vingers kunnen natellen (=iets erg gemakkelijk kunnen nagaan/checken)
- je natje en je droogje lusten (=graag eten en drinken)
- je penaten ergens vestigen (=zich vestigen (zich ergens thuis voelen))
- je penaten opzoeken (=naar huis gaan)
- maak je borst maar nat (=bereid je voor op een zware klus (of op veel tegenstand))
- met een nat zeil thuiskomen (=dronken thuiskomen)
- nattevingerwerk zijn / Met de natte vinger doen (=onnauwkeurig, overhaast of zonder de geschikte methode of middelen uitgevoerd werk)
- nattigheid voelen (=merken dat er iets niet klopt of iets niet goed gevonden wordt)
- nog nat(/ niet droog) achter de oren zijn (=nog uiterst onervaren zijn, zodat men er niet over mee kan praten)
- pappen en nathouden (=situatie min of meer ongewijzigd te laten zonder een beslissing te nemen of daadwerkelijk een probleem op te lossen)
13 betekenissen bevatten `nat`
- mei koel en wak, veel koren in de zak. (=als het in mei nat en koud is wordt de opbrengst hoog)
- armoede zoekt list. (=armoede dwingt om op zoek te gaan naar alternatieve manieren om rond te komen)
- regen in mei, dan is april voorbij (=de natuur kiest vanzelf de goede volgorde)
- de oude adam (=de zondige natuur (aard))
- het klopt als een bus (=deze uitdrukking is een contaminatie van het sluit als een bus met: het klopt als een zwerende vinger)
- niet door mensenhanden gebouwd (=door God of natuur tot stand gebracht)
- met een waterzeil thuiskomen (=doornat zijn)
- een dronkemansgebed doen (=het geld natellen (als het zo goed als op is))
- het is een slechte muis die maar een hol heeft (=je doet er best aan een alternatieve oplossing achter de hand te hebben)
- met de witte perdekies naar Velzeke rijden (=krankzinnig worden. In Velzeke bevindt zich een sanatorium; de `witte perdekies` (witte paardjes) verwijzen naar een ziekenwagen, waarmee de geestesgestoorde afgevoerd wordt. Uitdrukking uit het zuiden van Oost-Vlaanderen)
- vliegt de blauwvoet storm op zee (=leuze van de Vlaamse nationalisten (ontleend aan Conscience))
- geen droge draad aan het lijf hebben (=totaal nat geregend zijn (soms ook : door en door bezweet))
- paardenvlees gegeten hebben (=van nature onrustig zijn)
50 dialectgezegden bevatten `nat`
- 'k bè zo nat as ne messoop; k bè mesnat; 'k bè zeékende nat (=ik ben druipend nat van de regen) (Sint-Niklaas)
- 'k bè zoe nat as ne messink; 'k bè kleddernat (=ik ben helemaal nat van de regen) (Sint-Niklaas)
- 't is aalmoal een pot nat (='t komt allemaal op hetzelfde neer) (Westerkwartiers)
- 't is zo laang as 't breed is (='t is allemaal één pot nat) (Westerkwartiers)
- ' t Kump aan éin deur oet (=Het is één pot nat) (Sittards)
- ' t reent, ' t zeent, de boern wèrn nat van ier tot iejn de stat (=het blijft maar regenen) (Brakels)
- ae eet aon zèn sterre (=hij gaat nat) (Wichels)
- Alles wel, be'alleve 'n nat bien! (=Alles goed! 2.) (Schevenings)
- bin je klootn a nat aje nog gin vis (=zoveel moeite voor niets) (Zeeuws)
- bliksem in unne kaolen bôom, gift hil ut jaor strôom. (=als het vroeg in het jaar onweert, zullen we een nat jaar krijgen.) (Tilburgs)
- d'as ene pot nat (=dat is allemaal hetzelfde) (Vels)
- de kons mich autvringë (=ik ben doorweekt nat van de hitte) (Munsterbilzen - Minsters)
- den diene zijne rugge is uuk nat als gij tschiept, zijn ien uuge zegt foert tegen tandere (=iemand die scheel kijkt) (Gents)
- dès iedem dietoo van ut zèllefde (=dat is èèn pot nat) (Tilburgs)
- Det kuulköpke mòt nog eine kwekker waere (=Hij is nog nat achter de oren) (Roermonds)
- Die is nog nat achter z'n ôôren (=Het is nog maar een jong mannetje, een beginneling) (Zeeuws)
- doe bès toch neet van sòkker!! (=wordt gezegd tegen iemand die een beetje bang is (om nat te worden bijv.) ) (Steins)
- Dunder in 't kale holt gef een veurjaor nat en kold (=weerspreuk) (Drents)
- een nat wuisje (=een zwan worstje) (herenthouts)
- Een nat zeikie. (=Water in je schoenen.) (Helders)
- ei kan nog nie alleen pissen; ei is nog nat achter zèn oûren (=een jongen die vowassen wil doen...) (Sint-Niklaas)
- Ene hele moagre muut rondspringe in de douche om noat te jonne (=een hele magere moet rondspringen in de douche om nat te worden) (Vlijtingens)
- goed naot, dreig goed (=een beetje nat worden, deert je niet) (Munsterbilzen - Minsters)
- Hai het der nog gain bonkje in. (=Hij is nog nat achter de oren, beetje denigrerend bedoeld; Hij heeft er nog geen botje in (piemel)) (Oldambsters)
- Hedde nat gelegen? (=Heb je slecht geslapen?) (Eindhovens)
- het zweet lëp mich doeër mën voeër (=mijn broek is nat van het zweet) (Munsterbilzen - Minsters)
- hij haar gien dreuge droad meer aan 't lief (=hij was door en door nat) (Westerkwartiers)
- ich bèn poelëtëg pletsj¨tëg naoët van de hits (=ik ben doorweekt nat van de hitte) (Munsterbilzen - Minsters)
- ich moes ieder hondsgezeek gon zeeke (=in het café was het allemaal één pot nat) (Munsterbilzen - Minsters)
- ieëne pot nat (=het komt allemaal op hetzelfde neer) (Meers)
- kaad, naat en sjuverig (=koud, nat en rillend) (Tegels)
- kyk nat t'andre (=wat steekt hij nu weer uit) (Harelbeeks)
- mei kaod en naat, vultj de sjeur en ouch ‘t vaat (=een nat en fris voorjaar is goed voor de oogst) (Heitsers)
- mesnat zin (=door en door nat zijn van de regen) (Sint-Niklaas)
- mèstnaat vanne zweit (=nat van het zweten) (Heitsers)
- nat gaon (=verliezen met kaarten) (Roosendaals)
- nat lik e zoppe (=zeer nat) (Veurns)
- ne naote mee, gif botter énde wee (=als het nat is in mei, staat het gras hoog in de wei) (Bilzers)
- nie gepies tog naht (=niet geplast en toch nat) (Betuws)
- Niet gepist maar toch nat (=wel wat veel voor wat we hebben gekregen) (Amsterdams)
- Onwaer in 't kale holt, breg een veurjoor nat en kold (=Onweer in het kale hout, brengt een voorjaar nat en koud) (Achterhoeks)
- pootje lek (=nat lek schoeisel) (Zeeuws)
- t waer èn de knieëk hëbbe (=nat en guur weer zijn niet goed voor de gewrichten) (Munsterbilzen - Minsters)
- tonge nat maak'n (=het eerste biertje) (Klazienaveens)
- tot aan de fiederlokken tou nat (=tot op het bot doorweekt) (Gronings)
- van fijne praoters en fijne regen daor worde nat van (=je moet huichelaars niet geloven) (Oudenbosch)
- we hèn nat zat gehat (=we hebben regen genoeg gehad) (Tilburgs)
- zjuust in tits (=nat op tijd) (Sint-Niklaas)
- zo nat als mes (=kletsnat) (Klings)
- Zo nat as mes (=Doornat) (Bornems)
Bronnen
De spreekwoorden en gezegden zijn afkomstig van Wikiquote, Wikipedia en onze gebruikers.
Op woorden.org is de uitleg ingekort en is herkomst van spreekwoorden en gezegden weggelaten.
Zie ook:
- vaartips.nl Ruim 300 woorden, zegswijzen en uitdrukkingen met een maritieme achtergrond
- debinnenvaart.nl Nog eens honderden zegswijzen en uitdrukkingen met een maritieme achtergrond
- Het boek `De Latynsche spreekwyzen` uit 1755 met oud-Nederlandse vertalingen