Spreekwoorden met `met iemand`

Zoek

20 spreekwoorden en uitdrukkingen bevatten `met iemand`

  1. de gek met iemand steken (=spotten met iemand)
  2. de vloer aanvegen met iemand (=iemand gemakkelijk kloppen/verslaan)
  3. een appeltje met iemand te schillen hebben (=nog een vervelend onderwerp met iemand te bepraten hebben)
  4. een eitje met iemand te pellen hebben (=hetzelfde als: een appeltje met iemand te schillen hebben. Nog iets met iemand moeten oplossen.)
  5. een lelijke noot met iemand te kraken hebben (=met iemand nog iets af te rekenen hebben)
  6. een loopje met iemand nemen (=zich weinig van iemand aantrekken (die de leiding heeft))
  7. een zak zout met iemand gegeten hebben (=iemand al lang kennen)
  8. het met iemand aan de stok hebben/krijgen (=ruzie met elkaar hebben/krijgen)
  9. je met iemand meten (=met iemand wedijveren)
  10. met iemand afrekenen (=iemand betalen; iemand iets betaald zetten)
  11. met iemand breken (=met iemand niet meer verder werken, leven)
  12. met iemand in aanvaring komen (=ruzie of problemen met iemand krijgen)
  13. met iemand in zee gaan (=met iemand een samenwerking beginnen)
  14. met iemand niet willen oversteken (=niet in iemands plaats willen zijn)
  15. met iemand spelen als de kat met de muis (=iemand voor de gek houden)
  16. met iemand te diep in zee gaan (=iemand al te ver vertrouwen)
  17. met iemand zijn voeten spelen (=iemand voor de gek houden)
  18. met iemands woorden naar de markt gaan (=overal rondvertellen wat men elders horen zeggen heeft)
  19. niet met iemand door één deur kunnen (=niet met iemand kunnen samenwerken (door verschillen in persoonlijkheid.))
  20. op goede voet staan met iemand (=goed kunnen opschieten)

23 betekenissen bevatten `met iemand`

  1. het tafellaken doorsnijden (=alle bindingen met iemand verbreken)
  2. begaan zijn met (=bedroefd zijn omdat het met iemand niet goed gaat, meeleven met)
  3. iemand links laten liggen (=doen alsof iemand er niet is, niet bemoeien met iemand)
  4. iemand een poets bakken (=een grap met iemand uithalen)
  5. bergafwaarts gaan (=het gaat steeds slechter, bijvoorbeeld met iemands gezondheid)
  6. een eitje met iemand te pellen hebben (=hetzelfde als: een appeltje met iemand te schillen hebben. Nog iets met iemand moeten oplossen.)
  7. iemand de handschoen toewerpen (=iemand ergens toe uitdagen of met iemand de strijd willen aangaan)
  8. iemand of iets over het hoofd zien (=iemand niet opmerken, vergeten met iemand of iets rekening te houden, iets niet zien)
  9. iemand aan het lijntje hebben (=meewerken met iemand)
  10. iemand een hak zetten (=met iemand een gemene streek uithalen)
  11. iemand in de boot nemen (=met iemand een grap uithalen)
  12. iemand in het ooitje nemen (=met iemand een grap uithalen of voor de gek houden)
  13. met iemand in zee gaan (=met iemand een samenwerking beginnen)
  14. met iemand breken (=met iemand niet meer verder werken, leven)
  15. een lelijke noot met iemand te kraken hebben (=met iemand nog iets af te rekenen hebben)
  16. je met iemand meten (=met iemand wedijveren)
  17. niet met iemand door één deur kunnen (=niet met iemand kunnen samenwerken (door verschillen in persoonlijkheid.))
  18. een appeltje met iemand te schillen hebben (=nog een vervelend onderwerp met iemand te bepraten hebben)
  19. iets te verhakstukken hebben (=nog iets met iemand te bespreken hebben, nog iets te doen hebben)
  20. iemand onder vier ogen spreken (=praten met iemand zonder dat anderen erbij zijn)
  21. met iemand in aanvaring komen (=ruzie of problemen met iemand krijgen)
  22. de gek met iemand steken (=spotten met iemand)
  23. geen nieuws is goed nieuws (=zolang het goed gaat met iemand is het lang niet zo sensationeel als dat het slecht gaat met iemand)

33 dialectgezegden bevatten `met iemand`

  1. an de rol weest (=met iemand naar bed geweest zijn) (Westfries)
  2. d’r eine gaon pitse (=iets gaan drinken met iemand) (Heitsers)
  3. Dat blaag lastig? Ik heb d'r niks met te knooie (=met iemand of iets geen problemen hebben) (Barghs)
  4. em in ut pàndte e^be (=de pineut zijn, met iemand opgescheept zitten) (Volendams)
  5. etwie vierkant uutlachen (=met iemand lachen) (Lichtervelds)
  6. etwieën op flessch'n trekk'n (=Spotten met iemand) (Veurns)
  7. gien mens het zichzulf moakt (=drijf nooit de spot met iemand die een handicap heeft) (Westerkwartiers)
  8. Grèten (=De draak met iemand steken, smalen) (Evergems)
  9. iemand ne kloewt aftrekke (=met iemand een grap uithalen) (Walshoutems)
  10. iemand over de kouter voer'n (=een loopje nemen met iemand) (Waregems)
  11. iemed entiëge koëme (=met iemand tot een vergelijk komen) (Munsterbilzen - Minsters)
  12. iemed opgelojd (opgeladen) hebbe (=opgezadeld zitten met iemand) (Munsterbilzen - Minsters)
  13. iemëd opgeloje hëbbe (=met iemand opgezadeld zitten) (Munsterbilzen - Minsters)
  14. iemëd tiëge zën kaar raaje (vaore) (=in botsing komen met iemand (fig.) kwetsen (fig)) (Munsterbilzen - Minsters)
  15. iemes op zen lêp hëbbe (=opgezadeld zitten met iemand) (Munsterbilzen - Minsters)
  16. immànt ene kloeët àftrèkke (S*) (=een grap uithalen met iemand) (Sintrùins)
  17. In 't wier ebben met iemand (=met iemand een verschil van mening hebben) (Zwols)
  18. In kenisse zien (=Een stel vormen met iemand) (West-Vlaams)
  19. j' is mè zun koente in de beuter gevallen (=met iemand getrouwd zijn met veel geld) (Brugs)
  20. kom nog ien de geut tereg (=loopt slecht met iemand af.) (Nijmeegs)
  21. kweddele hemme mee iemand of in kweddele ligge mee iemand (=ruzie hebben met iemand) (Rillaars)
  22. Me iemand zen sjokkedaoze speile (=met iemand zijn voeten spelen) (Mechels (BE))
  23. mé immand de vijf mennuten augen (=met iemand de vijf minuten houden iemand voor de gek houden) (Meers)
  24. mei zan klueten speelen (=met iemand de zot uithangen) (Giesbaargs)
  25. met eentwie zn voetn leurn (=met iemand de zot houden) (Kortemarks)
  26. mèt iemëd op zën lêp zitte (=met iemand opgescheept zitten) (Munsterbilzen - Minsters)
  27. ochgotook (=medelijden met iemand hebben) (Volendams)
  28. on de klap blijv'n (=met iemand in gesprek blijven) (Meers)
  29. tërmét rammële (=met iemand voeten spelen) (Munsterbilzen - Minsters)
  30. vieël bij eimëd ieëver den dölpër koeëme (=goede vrienden zijn met iemand) (Munsterbilzen - Minsters)
  31. voër: Lach mé a voër (=Ga met iemand anders de spot drijven) (Lebbeeks)
  32. zakke: In iemand zijn zakke zitt' n / schouijt' n (=met iemand de draak steken) (Lebbeeks)
  33. zich aan emes ophouwe (=met iemand omgaan) (Steins)


Bronnen

De spreekwoorden en gezegden zijn afkomstig van Wikiquote, Wikipedia en onze gebruikers. Op woorden.org is de uitleg ingekort en is herkomst van spreekwoorden en gezegden weggelaten.

Zie ook:
  • vaartips.nl Ruim 300 woorden, zegswijzen en uitdrukkingen met een maritieme achtergrond
  • debinnenvaart.nl Nog eens honderden zegswijzen en uitdrukkingen met een maritieme achtergrond
  • Het boek `De Latynsche spreekwyzen` uit 1755 met oud-Nederlandse vertalingen