Spreekwoorden met `ja`

Zoek


68 spreekwoorden en uitdrukkingen bevatten `ja`

  1. alles door het halsgat jagen (=alles opmaken aan eten en drinken)
  2. beter blode jan dan dode jan (=het is beter zich laf blood te gedragen, dan te sterven, dood te zijn)
  3. boven jan zijn (=uit de problemen zijn)
  4. de Benjamin zijn (=het lievelingetje zijn)
  5. de dood op het lijf jagen (=schrik aanjagen)
  6. de duvelstoejager (=iemand die overal goed in is)
  7. de gestadige jager wint (=regelmatig doorzetten geeft het beste resultaat)
  8. de grote jan uithangen (=je groot voordoen)
  9. de hond de jas voorhouden (=iemand valse hoop geven op iets dat hij graag wil hebben)
  10. de kat in de gordijnen jagen (=iemand goed kwaad maken)
  11. de koorts/stuipen op het lijf jagen (=doen schrikken)
  12. de spiering doet de kabeljauw afslaan (=veel slechte waar op de markt doet de prijzen van de goede waar dalen)
  13. de stuipen op het lijf jagen (=iemand felle schrik aanjagen)
  14. die in het voorjaar niet zaait, in het najaar niet maait. (=als je jong bent moet je sparen voor je eigen oude dag)
  15. een hele jan zijn (=een grote vent zijn)
  16. een jan-contant (=solide koopman / iemand die contant betaalt)
  17. een jantje-secuur (=iemand die uiterst nauwgezet werkt)
  18. een slap jantje zijn (=een sukkel zijn)
  19. een spiering uitwerpen om een kabeljauw te vangen (=iets kleins aan een ander geven met de gedachte zelf iets groots terug te krijgen)
  20. één uur van onbedachtzaamheid, kan maken dat men jaren schreit (=één moment van onvoorzichtigheid kan verschrikkelijke gevolgen hebben)
  21. elke dag een draadje is een hemdsmouw in een jaar (=als je iedere dag een beetje doet komt het karwei uiteindelijk klaar)
  22. er kan nog een kabeljauw onderdoor (=er is ruimte genoeg (brug, speling))
  23. erbij staan voor jan met de korte achternaam (=geen zinvolle activiteit hebben)
  24. geen groter venijn, dan vriend tonen en vijand zijn. (=iemands vertrouwen schaden is het gemeenste wat je kunt doen)
  25. geen ja en geen neen zeggen (=nog twijfelen aan het antwoord)
  26. groen zien van jaloezie (=heel jaloers zijn)
  27. het huishouden van jan Steen (=een slordige boel)
  28. het in de gort jagen (=in het honderd sturen)
  29. het Trojaanse paard inhalen. (=ze hebben zichzelf een ramp op de hals gehaald)
  30. het verstand komt met de jaren (=naarmate je ouder wordt, word je wijzer en verstandiger)
  31. het zijn niet allen jagers die op de hoorn blazen. (=schijn bedriegt, je kunt je in mensen vergissen)
  32. iemand de stuipen op het lijf jagen (=iemand erg laten schrikken en/of bang maken)
  33. iemand geloven bij ja en neen (=iemand op zijn woord geloven)
  34. iemand het land opjagen (=iemand uit zijn humeur brengen)
  35. iemand op de kast jagen (=iemand zijn goede humeur doen verliezen door plagen)
  36. iemand tegen zich in het harnas jagen (=iemand door eigen toedoen boos maken)
  37. iets voor jan Joker doen (=moeite doen zonder enig resultaat of waardering)
  38. iets voor jan Lul doen (=moeite doen zonder enig resultaat of waardering)
  39. ja en amen zeggen (=kritiekloos instemmen)
  40. jan Boezeroen (=de arbeiders)
  41. jan en alleman (=iedereen)
  42. jan en heel de wereld (=iedereen)
  43. jan Pet en Piet Boezeroen (=de arbeiders)
  44. jan Rap en zijn maat (=het gewone volk)
  45. jantje Contrarie (=iemand die nooit akkoord is)
  46. jantje lacht en jantje huilt (=kind dat vaak huilt maar direct ook weer lacht)
  47. je er met jantje-van-leiden afmaken (=onzorgvuldig zijn en weinig aandacht aan het werk besteden)
  48. jongens van jan de Witt (=dappere jongens zijn)
  49. leven als vrienden en rekenen als vijanden (=vriendelijk met elkaar omgaan uit een soort van formaliteit maar eigenlijk helemaal niet zo op elkaar gesteld zijn)
  50. morgen als kaatje verjaart (=nooit , dat stel ik liever uit)

43 betekenissen bevatten `ja`

  1. Abraham gezien hebben (=50 jaar of ouder zijn)
  2. zes kruisjes hebben (=60 jaar oud zijn)
  3. de zweep erop leggen (=afdrijven, opjagen)
  4. bij de duivel te biecht gaan (=bij de vijand om raad gaan)
  5. ketters wonen het dichtst bij de paus (=de beste vrienden van een machtig man zijn vaak zijn grootste vijanden)
  6. het koren van de molen zenden (=de klanten wegjagen - zichzelf benadelen)
  7. het paard van Troje binnenhalen (=door onnadenkendheid of onnozelheid de vijand toelaten)
  8. een koperen bruiloft (=een 12½-jarig huwelijk)
  9. is de paus katholiek? (=een antwoord op een vraag waarvan het antwoord overduidelijk `ja` is)
  10. je in het hol van de leeuw wagen (=een groot risico nemen , rechtstreeks bij de vijand te rade gaan)
  11. er een potje van maken (=er een janboel van maken)
  12. het gras is altijd groener bij de buren (=er is altijd iets te vinden om jaloers op te zijn)
  13. een nieuwe voordeur krijgen (=gezegd bij het bereiken van een tiende levensjaar, dus 10, 20, 30 etc.)
  14. groen zien van jaloezie (=heel jaloers zijn)
  15. het is zondegeld (=het is jammer dat daar kosten voor gedaan zijn)
  16. iemand achter de broek/veren/vodden zitten (=iemand aansporen/opjagen / nauwlettend volgen)
  17. de stuipen op het lijf jagen (=iemand felle schrik aanjagen)
  18. iemand de ogen uitsteken (=iemand jaloers maken door de aandacht te vestigen op iets wat men heeft, en wat de ander ontbreekt)
  19. vurige kool op iemands hoofd stapelen (=iets goeds doen voor een vijandig persoon)
  20. iets met de moedermelk binnenkrijgen (=iets leren in de eerste levensjaren)
  21. hoc anno (=in dit jaar)
  22. de ogen uitsteken (=jaloers maken)
  23. de zon niet in het water kunnen zien schijnen (=jaloers zijn, iets niet kunnen verdragen)
  24. zonder mijn en dijn zou de wereld hemels zijn (=jaloezie en hebzucht maken de wereld een stuk minder fraai)
  25. vette en magere jaren (hebben) (=jaren met meer welvaart en minder werkloosheid en jaren met minder welvaart en meer werkloosheid)
  26. het gras in de knieën hebben (=lijden aan voorjaarsmoeheid)
  27. iemands hete adem in je nek voelen (=merken dat een ander je bijna inhaalt; opgejut of opgejaagd worden)
  28. door de ouderdom wordt de wolf grijs. (=mildheid komt met de jaren)
  29. effen rekening maakt goede vrienden (=of anders: schulden maken vijanden)
  30. achter de vodden zitten (=opjagen)
  31. achter de veren zitten (=opjagen)
  32. met de zweep erachter zitten (=opjagen)
  33. de dood op het lijf jagen (=schrik aanjagen)
  34. gunst/winst baart nijd. (=succes leidt tot jaloezie)
  35. kruisjes achter de rug hebben (=tientallen jaren oud zijn)
  36. een lange neus maken (=tong uitsteken, iemand iets inpeperen (jaloers maken))
  37. als Ieren en Britten op één land (=twee aartsvijanden in één ruimte)
  38. grijs haar, wijs haar. (=verstand komt met de jaren)
  39. vissers en jagers, zijn vrouwenplagers. (=vissers en jagers zijn vaak bij de vrouw weg)
  40. de klop is er op (=ze is 28 jaar)
  41. de horens laten zien (=zich vijandig tonen)
  42. sine anno (=zonder opgave van jaar)
  43. sine loco et anno (=zonder opgave van plaats en jaartal)

50 dialectgezegden bevatten `ja`

  1. `Wat kiekst ja roar, bist nait goud? (=Wat kijk je raar, ben je niet goed?) (Gronings)
  2. 't is ja gien weer geliek (=het is bijzonder slecht weer) (Westerkwartiers)
  3. 't moet nôdig zo weze (=het zal wel, ik geloof 'r niks van, ja ja...) (Westfries)
  4. aare of joeng (=ja of neen) (Sint-Katelijne-Waver)
  5. Ach dêh (=Nou ja zeg) (Deventers)
  6. Áh vanigenst! (=ja maar natuurlijk!) (Kloosterzandes (Klôôsters))
  7. Ajuus/Du Groetjus / Groetuh / Doei / Doeg / (de) mazzul / wel thuis / doe voorzichtug / kijk je uit voor de tram / opgesodemieterd (als grap) / ja daaahaag / groetuh thuis (=tot ziens (bij afscheid in persoon)) (Utrechts)
  8. as is verbrande turf! (=ja maar als........) (Westfries)
  9. as me ham hòn kosseme snippere. (=ja als..........) (Tilburgs)
  10. asset lukt kalleft den os! (=ja als! Er moet een wonder gebeuren wil het lukken.) (Tilburgs)
  11. azoeë en soep men skaupen!! / ja Marie (=wat een gedoe, mensen toch) (Liedekerks)
  12. bekant wel jah ! (=onderhand wel ja !) (Utrechts)
  13. Best (=ja gaat goed) (Lopiks)
  14. bij jot (=wel ja) (Roosendaals)
  15. bist ja nait goud snik (=hij is niet goed bij zijn hoofd) (Hogelandsters)
  16. bist ja nait goud snik (=niet goed bij je hoofd) (Gronings)
  17. da kunde wel zee-ge ja (=ja reken maar) (Oudenbosch)
  18. Da see jij ja (=Dat zei jij inderdaad) (Hardinxvelds)
  19. da zee jij jah (=dat zei jij ja) (Benschops)
  20. dah deank'k weh, joa (=dat denk ik van wel, ja) (Vechtdals)
  21. dat begroot mie te toon`oet (=dat is ja doodzonde) (Hogelandsters)
  22. dat zal zin, ja ! (=dat denk je maar....) (Munsterbilzen - Minsters)
  23. de bès zjus ë kniknegërke (=je zegt overal ja op) (Munsterbilzen - Minsters)
  24. dè hak gezeed gehaj (=dat heb ik gezegd ja) (Eindhovens)
  25. de kest ut wel zegge, mar ist oek su? (=ja kan het wel zeggen, maar is het ook zo?) (Snekers)
  26. De müer, zoeëtsjaa? Jåen alangka. (=Kookt de waterketel al? ja allang.) (Zeels)
  27. de paks mich ët woëd autte mond (=dat bedoelde ik, ja) (Munsterbilzen - Minsters)
  28. den hond zën Kl...., ja ! (=reken daar maar niet op !) (Munsterbilzen - Minsters)
  29. denk ook wel ja (=dat denk ik ook wel) (Steenwiekerwolds)
  30. Dikke Tammo! (=ja doei!) (Gronings)
  31. doar is ja gien road veur (=dat is wel héél erg) (Westerkwartiers)
  32. doar wor'k ja kel van (=daar schrik ik ja van) (Westerkwartiers)
  33. doar wordt men ja kregel van (=daar wordt men ja tureluurs van) (Westerkwartiers)
  34. doeë ès kal van ! (=dat wordt beweerd, ja !) (Munsterbilzen - Minsters)
  35. geetët e bitsje (=zal het gaan, ja) (Munsterbilzen - Minsters)
  36. goch t zouen bitje (=zal het gaan ja) (Antwerps)
  37. graeg of e-gen niet (=Neem je het, ja of nee) (Giethoorns)
  38. he'k heurt ja (=ja, dat heb ik ook gehoord) (Drents)
  39. ich wol daste de krampe en zen kloëte kriëgs (=ja dan!) (Bilzers)
  40. In toid van ja en nei (=Het ging zeer snel) (Westfries)
  41. Indien ja het antwoord is, dan hèdde veul witkalk nôodeg!! (=Ken jij de weg naar Rome (Witte gè de wèg naor Rôome ) (Witten is ook met witkalk bestrijken) ) (Tilburgs)
  42. Is ze/ie allang daod den - die staat alweer op (=Is hij / zij allang dood dan - ja alweer....) (Utrechts)
  43. ja 't es potirde (=het is zinloos) (Gents)
  44. ja beetre in zne broek gescheetn (=dat had hij niet moeten doen) (Kortemarks)
  45. ja beter in zin broek gesketen (=dat had hij beter niet gedaan) (West-vlaams)
  46. ja dag jan (=het is niet waar) (Hals)
  47. ja dan eb ik niks gezeed or (=hou mij ten goede als ik mij vergist heb) (Oudenbosch)
  48. ja de dikke luub'n uuk vet van de joare tink mij (=wat een zwaarlijvige persoon) (Deinzes)
  49. ja gèt gelijk, ist nô goed? (=ja je hebt gelijk, is het nu goed, ) (Sint-Niklaas)
  50. ja hallo, daar ken ik niet feul fan begriepe (kenne jou miskien oek un bitsje gewoan doeën?) (=niet te begrijpen (doe toch eens normaal) ) (Leewarders)




Bronnen

De spreekwoorden en gezegden zijn afkomstig van Wikiquote, Wikipedia en onze gebruikers. Op woorden.org is de uitleg ingekort en is herkomst van spreekwoorden en gezegden weggelaten.

Zie ook:
  • vaartips.nl Ruim 300 woorden, zegswijzen en uitdrukkingen met een maritieme achtergrond
  • debinnenvaart.nl Nog eens honderden zegswijzen en uitdrukkingen met een maritieme achtergrond
  • Het boek `De Latynsche spreekwyzen` uit 1755 met oud-Nederlandse vertalingen