Spreekwoorden met `hij niet`

Zoek

3 spreekwoorden en uitdrukkingen bevatten `hij niet`

  1. wat de boer niet kent, dat eet hij niet. (=mensen houden niet van (zijn bang voor) wat ze niet kennen.)
  2. wat de boer niet kent, dat vreet hij niet (=hij wenst uitsluitend gerechten te nuttigen die hij reeds kent)
  3. wie staat ziet toe dat hij niet valle (=mensen die alles denken te weten of kunnen, moeten zelf maar oppassen voor fouten en problemen)

4 betekenissen bevatten `hij niet`

  1. dat is algabra voor hem. (=daar snapt hij niets van.)
  2. dat was Grieks voor hem (=dat begreep hij niet)
  3. dat staat niet in zijn woordenboek (=dat kent hij niet, daar doet hij niet aan mee, heeft hij nog nooit van gehoord)
  4. er is geen land met hem te bezeilen (=je kan met hem niets aanvangen, omdat hij niet wil meewerken)

50 dialectgezegden bevatten `hij niet`

  1. aïs ni scheuteg (=dat doet hij niet graag) (Antwerps)
  2. as den oeil stoet zakt 't verstand in de kluute (=als een man opgewonden is kan hij niet helder meer denken) (Brussels)
  3. as ie nie rokt, ròkt ie van de wèès (=wanneer hij niet rookt, raakt hij van de wijs) (Tilburgs)
  4. assie nie rokt, ròktie van de wèès (=wanneer hij niet rookt, raakt hij de kluts kwijt) (Tilburgs)
  5. da kan zènnen bruin'n ni trekken (=dat kan hij niet betalen) (Meers)
  6. da kannie nie lije (=dat kan hij niet uitstaan) (Oudenbosch)
  7. da sal zè gat foaren (=dat is hij niet gewoon) (Sint-Niklaas)
  8. da weezen eetj a nie (=dat inzicht heeft hij niet) (Meers)
  9. da wittie nie (=dat weet hij niet) (Ossies)
  10. dae zal nie wijd springe mèt daaj godscent dattër kraajg (=met dat aalmoes dat hij verdient, zal hij niet ver geraken) (Munsterbilzen - Minsters)
  11. dao stèktj d’r de naas neet aan (=dat lust hij niet; dat eet hij niet) (Heitsers)
  12. daoretie gin aariging in gat (=dat heeft hij niet in de gaten gehad) (Oudenbosch)
  13. das een trekploster (=als die ergens is kan hij niet naar huis gaan) (Sint-Niklaas)
  14. dat haar d'r niet ien 'e peiling (=dat had hij niet in de gaten) (Westerkwartiers)
  15. dat kon 'er niet over zien haart krieg'n (=daartegen was hij niet opgewassen) (Westerkwartiers)
  16. dat kon 'er niet verkropp'n (=dat kon hij niet goed velen) (Westerkwartiers)
  17. dat kon er niet over zien haart krieg'n (=dat durfde hij niet aan) (Westerkwartiers)
  18. dat kwam ' er niet an ' e wiet (=dat kon hij niet gewaar worden) (Westerkwartiers)
  19. dê duut ie nie (=dat doet hij niet) (Boakels)
  20. dê kriet ie nie (=dat krijgt hij niet) (Boakels)
  21. De mare is gedempt (=tegen iemand zeggen dat hij niet moet twijfelen (veel maar zeggen) ) (Leids)
  22. Den kom uut losser (=dat wist hij niet) (Twents)
  23. det bezei haet d’r neet (=dat verstand heeft hij niet) (Heitsers)
  24. doa ojjemde hij niet op (=daar ging hij niet op in) (Genneps)
  25. doë èster nie zoe sjieëteg op (=daar is hij niet zo op gesteld) (Munsterbilzen - Minsters)
  26. è ester van auwegeddouen (=dit had hij niet verwacht (positief) ontroert) (Erps)
  27. è waster va gedaugen (=dit had hij niet verwacht (negatief) ) (Erps)
  28. eentwie zn ei ofaoln (=iemand iets vragen dat hij niet graag zegt) (Kortemarks)
  29. ge moe poaurten of ij verlies zijne was (=je moet delen met hem want anders zal hij niet meer verder groeien) (Lokers)
  30. Ge zujt'em nogal zieng zieng as 'k em da doeng doeng mè se goe goed! (=Dit zal hij niet graag doen!) (Antwerps)
  31. God is genoadeg, hij niet (=een vreselijke stijfkop) (Westerkwartiers)
  32. h'ij is van nao de orlog (=dat kan hij niet weten) (Giethoorns)
  33. ich höchem op ze nès gevange en doëmèt kraajgter zelfs menen hond nimei te zien (=ik heb hem op heterdaad betrapt en nu is hij niet meer mijn beste vriend) (Munsterbilzen - Minsters)
  34. Ie zoed eun peird de rigge euteetn (=Hij zou eten tot hij niet meer kan) (maldegems)
  35. iemand iet oewekluujesteren (=iets verkopen wat hij niet nodig heeft) (Meers)
  36. iemes dèè dènkt dat er veel wèt, wèt nie zoeveel as iemes dèè wèt, dat er nie veel wèt. (=Iemand die meent dat hij veel weet, weet niet zoveel als iemand die weet dat hij niet veel weet.) (Genker)
  37. ij oa beeder in zijn broek gescheedn (=dat had hij niet mogen doen) (Kaprijks)
  38. ja beetre in zne broek gescheetn (=dat had hij niet moeten doen) (Kortemarks)
  39. Kiep hiet ie, in dn bogerd liep ie, hoar had ie nie mar koal was ie nie, raai raai (=Kip heet hij, in de boomgaard liep hij, haar had hij niet maar kaal was hij niet, raden) (Betuws)
  40. mèn leej ie, mar heur kòs ie nie veele (=mij mocht ie wel, maar haar kon hij niet verdragen) (Tilburgs)
  41. omdattet gee waer wor vërnen hond dër te jaoge, stuurdeter zen kat (=oor weersomstandigheden kwam hij niet opdagen) (Bilzers)
  42. op ein króm vaor wèstj mieër as op ein rechte (=verontschulding van een boer als hij niet recht geploegd heeft) (Heitsers)
  43. ot ie nie oppast, gaut ie nog un fleureus opdoen (=als hij niet oplet, zal hij kou vatten) (Maldegems)
  44. saan: Wa saan! (komt van `Wat zou hij!` (=Dat kan hij niet aan / dat zou hij niet doen) (Lebbeeks)
  45. sèns dèttie niemir rokt, zöptie. (=sinds hij niet meer rookt, drinkt hij te veel.) (Tilburgs)
  46. Tès prêkel datter nie kumt (=Waarschijnlijk komt hij niet) (Heusdens)
  47. toen kós d’r ziene käötel neet mieër intrèkke (=toen kon hij niet meer terugkrabbelen) (Heitsers)
  48. toenatiejur ginne ne-ne mir te ze-ge (=toen wist hij niet wat te zeggen) (Oudenbosch)
  49. wa dun boer niej kent da vreêttie nie (=wat de boer niet kent dat eet hij niet) (Brabants)
  50. wa nen boer ni kent, da frettem ni (=wat een boer niet kent, dat eet hij niet) (Antwerps)


Bronnen

De spreekwoorden en gezegden zijn afkomstig van Wikiquote, Wikipedia en onze gebruikers. Op woorden.org is de uitleg ingekort en is herkomst van spreekwoorden en gezegden weggelaten.

Zie ook:
  • vaartips.nl Ruim 300 woorden, zegswijzen en uitdrukkingen met een maritieme achtergrond
  • debinnenvaart.nl Nog eens honderden zegswijzen en uitdrukkingen met een maritieme achtergrond
  • Het boek `De Latynsche spreekwyzen` uit 1755 met oud-Nederlandse vertalingen