9 spreekwoorden en uitdrukkingen bevatten `het huis`
- aan een balk, die uit het bos gehaald wordt, moet veel gehakt worden, voor hij in het huis past (=in een religieuze groep, vereniging, etc,: je kunt leden uit een gemeenschap winnen, maar hun moet wel geleerd worden zich aan te passen)
- als het huis volbouwd is breekt men de steigers af (=als het doel bereikt is, vergeet men de helpers)
- een goede gevel versiert het huis. (=gezegd over mensen met een grote neus)
- een gouden dak op het huis hebben (=wonen in een huis dat gebouwd is met geleend geld)
- een zilveren dak op het huis hebben (=wonen in een huis dat gebouwd is met geleend geld)
- het huishouden van Jan Steen (=een slordige boel)
- het huisje bij het schuurtje houden/laten (=geen onnodige uitgaven doen)
- in het huisje wegen (=uiterst nauwkeurig het gevraagde gewicht geven)
- wat het huis verliest, brengt het weer terug (=als men iets in huis zoek maakt, komt het meestal vanzelf weer tevoorschijn)
27 dialectgezegden bevatten `het huis`
- 't é'n reut'eut 't eus en ae 't rehent, 't rehent bin'n (=Er is een ruit uit het huis en als 't regent regent het daar binnen) (Zwevegems)
- 't huus is netjes an kaant (=het huis is netjes op orde) (Westerkwartiers)
- 't Huus is van mi-j, mar 't wief hef de slöttel. (=het huis is van mij, maar mijn vrouw heeft de sleutel.) (Sallands)
- 't Is e rututus en a trintrintrin (=Er is een ruit uit het huis en als het regent, regent het erin.) (West-Vlaams)
- as gê van den duvel sprikt ziede zènne stjeirt (=iemand die het huis binnenkomt als men over hem aan het praten is) (Sint-Niklaas)
- De boel leeghalen, het huis leeg Rausen (=Een huis leeg stelen) (Utrechts)
- de heile boel aofslaute (=het huis op slot doen) (Munsterbilzen - Minsters)
- De kums ‘t boed neet in (=Je komt het huis niet binnen) (Neerbeeks)
- de weerde van 't huus is steeg'n (=de waarde van het huis is gestegen) (Westerkwartiers)
- de wermte geet doër de mier (=het huis is slecht geïsoleerd) (Munsterbilzen - Minsters)
- E liek en ing broed mótte alletweij 't hoes oet. (WT) (=Een lijk en een bruid moeten alletwee het huis uit) (Mechels (NL))
- é ni de deure ut (=Hij is het huis uit) (Poperings)
- een goede voorgevel siert het huis (=mooie borsten) (Rotterdams)
- Et huus uut. (=het huis verlaten.) (Meppels)
- Hjee' 't eus ligdoverende. (=Heel het huis is een chaos) (Maldegems)
- Hjee' 't eus ligt top over kloot'n. (=Heel het huis is een chaos.) (Maldegems)
- ie jest'r van ondre (gemoisd) (=stiekem het huis (de zaak, de vergadering) verlaten) (Waregems)
- ij gieng vierbeens de deur uit (=hij liep kwaad het huis uit) (Oudenbosch)
- Nen helg wief is better dan een deurn hege om t`hoes, Nen hel wief is better dan een deurn hege om t`hoes (=Een kwade vrouw is beter dan een doornen haag om het huis) (Twents)
- T'is nee rute ut 't us en at rint rint terin (=Er is een ruit uit het huis en als het regent, regent het binnen) (West-vlaams)
- Tes een reut-eut-teus-en-aet-rehent, trehent trin (=Er is een ruit uit het huis en als het regent, regent het binnen) (Zwevegems)
- tis e rut ut tus en ot rint trint drin (=er is een ruit uit het huis en als het regent, regent het erin) (West-Vlaams)
- tis e rute uut tuus en ot rint, trint drin (=er is een ruit uit het huis en als 't regent, 't regent er in) (Bachten de kupes)
- Ut Hièruhuis of ut Huis Broakel (=Het Herenhuis of het huis Brakel) (Brakels (gld))
- ut uis is onder de kap (=het huis is klaar t / m het dak) (Oudenbosch)
- vërdaste zën K...t gedréd hëbs èssët lëgaer èn haus (=het is al ruzie in huis voor je het huis verlaten hebt) (Munsterbilzen - Minsters)
- Ze gane de woid uit (=Ze gaan eropuit (ook gezegd van kinderen die het huis uitgaan ) ) (Westfries)
Bronnen
De spreekwoorden en gezegden zijn afkomstig van Wikiquote, Wikipedia en onze gebruikers.
Op woorden.org is de uitleg ingekort en is herkomst van spreekwoorden en gezegden weggelaten.
Zie ook:
- vaartips.nl Ruim 300 woorden, zegswijzen en uitdrukkingen met een maritieme achtergrond
- debinnenvaart.nl Nog eens honderden zegswijzen en uitdrukkingen met een maritieme achtergrond
- Het boek `De Latynsche spreekwyzen` uit 1755 met oud-Nederlandse vertalingen