Spreekwoorden met `en een`

Zoek

26 spreekwoorden en uitdrukkingen bevatten `en een`

  1. aan een boom zo vol geladen, mist men een twee pruimpjes niet (=als er van iets grote hoeveelheden zijn, kan er wel wat gemist worden)
  2. alleen een piepend wiel krijgt olie (=door zich opvallend te gedragen bekomt men aandacht)
  3. anderhalve man en een paardenkop (=weinig aanwezigen)
  4. bij kleine hapjes leert men een hond eten. (=geleidelijk aan kun je zelfs aan onmogelijke dingen wennen.)
  5. bijna is nog niet half en een koe is nog geen kalf (=iets bijna hebben is hetzelfde als iets helemaal niet hebben)
  6. denken moet je aan een paard overlaten, die hebben een groter hoofd. (=je moet niet te veel denken)
  7. een droge maart en een natte april is de boeren naar hun wil (=weerspreuk)
  8. een meid en een aardappel kies je zelf (=een vrouw kun je niet door iemand anders laten uitkiezen)
  9. een paard dat stormt en een meisje dat wil trouwen zijn niet tegen te houwen. (=niet tot iets anders te bewegen)
  10. een taling uitzenden om een eendvogel te vangen (=een kleinigheid opofferen om iets belangrijks terug te krijgen)
  11. een tien met een griffel en een zoen van de juffrouw (=in de volksmond: De beste beloning voor een 19e eeuws schoolkind)
  12. een vette keuken een mager testament (=wie veel uitgeeft tijdens het leven, laat weinig na)
  13. elk schot is geen eendvogel (=niet iedere poging of alles wat je doet is succesvol)
  14. eruit zien of men een paal ingeslikt heeft (=er erg stijf, harkerig uitzien)
  15. iets voor een appel en een ei verkopen (=voor een erg lage prijs verkopen)
  16. in een haai en een draai (=in een tel)
  17. in een hap en een snap (=spoedig (zonder respect of plichtplegingen))
  18. in een vloek en een zucht (=in heel korte tijd , zonder moeite)
  19. met een goed geloof en een kurken ziel drijft men de zee over (=met vertrouwen en optimisme kan men alles aan)
  20. op een schoen en een slof aankomen (=niets hebben en ergens komen)
  21. tegen een oven gapen (=proberen iets onmogelijks te doen)
  22. tegen een stootje kunnen (=wel iets kunnen verdragen)
  23. van hetzelfde laken een pak (=dezelfde soort aanpak of respons)
  24. vele kleintjes maken een grote (=veel kleine stukjes leveren uiteindelijk ook een geheel op)
  25. vissen hebben een goed leven (=het gelag niet betalen)
  26. zitten alsof men een luis in zijn oor heeft (=alsof hij door zijn geweten beschuldigd wordt)

28 betekenissen bevatten `en een`

  1. `t Moet al een ruige hond wezen, die twee nesten warm houden kan (=alleen een rijke man kan er een tweede vrouw op na houden)
  2. de bastaard van de graaf wordt later bisschop (=alleen hoge heren kunnen hun buitenechtelijke kinderen een toekomst bieden)
  3. een gegeven paard mag men niet in de bek kijken. (=als men een geschenk krijgt, dan moet men niet zoeken of er hier of daar wat aan mankeert.)
  4. een paard dat eens op hol is geslagen, kan dat snel weer doen. (=een eens gemaakte fout, begaat men makkelijk weer)
  5. voor het inkoppen hebben (=een eenvoudige kans om in een discussie een punt te maken dankzij een voorzet van een ander)
  6. boontjes uit water eten. (=een eenvoudige maaltijd.)
  7. een fluitje van een cent (=een eenvoudige taak)
  8. gelijke monniken gelijke kappen (=gelijke mensen verdienen/krijgen een gelijke behandeling)
  9. alle goede dingen bestaan in drieën (=gezegd van iets waarvan men er twee heeft en een derde wil krijgen)
  10. het gelijk van de vismarkt hebben (=iemand die (altijd) probeert men een grote mond zijn gelijk te krijgen)
  11. voor het blok zetten (=iemand onverwacht in een lastige positie brengen; bijvoorbeeld iemand dwingen te reageren die dat eigenlijk niet wil, of iemand dwingen een keuze te maken.<>)
  12. iemand de pas afsnijden (=iemand verhinderen een bepaalde actie uit te voeren)
  13. bloot slaat dood (=iemand voor het blok zetten: iemand dwingen een keuze te maken)
  14. iets beneden zijn waardigheid achten (=iets niet willen doen omdat men vindt dat men een betere taak waard is)
  15. je voor de kop schieten (=inzien dat men een grote stommiteit gedaan heeft - zelfmoord plegen)
  16. men kan zijn kinders wel minnen maar niet zinnen (=je kan je kinderen graag zien, maar ze hebben een eigen aard)
  17. zo gesloten zijn als een oester (=je mond niet opendoen en een geheim bewaren)
  18. iets dat krom is recht proberen te praten (=met praten proberen een fout iets goeds te laten lijken)
  19. een stok vinden om de hond te slaan (=om maar iemand te kunnen bekritiseren een nadelig punt vinden)
  20. omwille van het smeer likt de kat de kandeleer (=omwille van het loon doet men een werk)
  21. een liedje van verlangen zingen (=op allerlei manieren een wens uitspreken)
  22. de bal terugkaatsen (=op een vraag die gesteld wordt geen antwoord geven, maar een tegenvraag stellen; op een kritische opmerking van iemand reageren door zelf ook meteen een kritische opmerking te maken over de ander)
  23. de lachende derde (=persoon die buiten een conflict staat, maar profiteert van de uitkomst)
  24. als een blinde over de kleuren oordelen (=spreken alsof men een kenner is, over iets waar men niets van weet)
  25. het hoofd breken over iets (=trachten een antwoord te vinden op een moeilijke vraag)
  26. alle vrachtjes helpen (=veel kleintjes maken een grote)
  27. de een z`n dood is een ander z`n brood (=wat voor de één een nadeel is, daar profiteert een ander van)
  28. stoot je hielen niet (=wordt gezegd tegen een grote lomperd)

50 dialectgezegden bevatten `en een`

  1. 'n hapke en 'n drankje (=een hapje en een drankje) (Westerkwartiers)
  2. 'n skaop bleert, 'n mense reerd! (=Een schaap mekkert, en een mens jankt!) (Zalks)
  3. 'n steltje op de kast. (=rijkeluiswens (een zoon en een dochter ) ) (Westfries)
  4. 'n Wetenskapper deankt datte 't wet en 'n warkman wet 't (=een wetenschapper denkt dat hij 't weet en een werkman weet het) (Sallands)
  5. A'j om t geald trouwd bint, he'j ne koo in n stal en n vearkn in berre! (=Als je om het geld bent getrouwd heb je een koe in de stal en een varken in bed.) (Twents)
  6. anderhalf (=een en een half) (Sallands)
  7. As je nu niet ophoudt , maak ik van je bril een racefietsch (=Hou op aub. (tegen iemand die vervelend doet en een bril draagt)) (Utrechts)
  8. Ast er iet is.....da welle gekreege hemme van ozze lieven hiejer. Dan ist toch wel `TIJD` en een lijf in ozze bloewete. Ge zoo zot mutte zen, oem da deur een aander te loate verkloewete. (=Als er iets is dat we gekregen hebben van onzen Lieven Heer, dan is het toch wel `TIJD` en een lichaam in onzen bloten. Ge zou toch gek moeten zijn, om dat door iemand anders let laten verkloten.) (Geels)
  9. d'r is 'n tied van komm'n en d'r is 'n tied van goan (=aan alles is een begin en een eind) (Westerkwartiers)
  10. dae hèt me (r) verstand èn éne vinger, dan dich èn een heil hand (=die is verstandiger dan gij) (Munsterbilzen - Minsters)
  11. Dao zitj versjil in e veugelke det zich doeëdflötj en e ein fluit diej zich doeëdvogeltj. (=Er zit verschil in een vogeltje dat zich dood fluit en een fluit die zich doodvogelt.) (Kinroois)
  12. die mooke zoe'k wel ne kier tege maane gielee wille trekke, ze zoe 't maa nog meuge vroage mee en snak en een beete (=die vrouw zie ik wel zitten!) (Gents)
  13. Dot is toch ellef en een oortje (=Niets waard) (Texels)
  14. Dr zitte drie maensen en een Oudurper (=Daar zijn weinig mensen) (Flakkees)
  15. drou en oneffen (=drie en een beetje) (Ninoofs)
  16. E liek en ing broed mótte alletweij 't hoes oet. (WT) (=Een lijk en een bruid moeten alletwee het huis uit) (Mechels (NL))
  17. e snak en e beete (=een beet en een snauw) (Lochristis)
  18. Eén brok èn de mond, één brok èn de lieëpel en één èn de mot. (=Bij het eten) (Genker)
  19. een dreuge meert en een natte april is noar de boer zn wil (=een droge maart en ee natte paril is naar de boer zijn wil) (Doornspijks)
  20. Een Möppeler mugge en een Hoogeveinse pannekoeke (=Meppel-Hoogeveen.) (Hoogeveens)
  21. een oog ieëver en een bats aut (=zwaar gekwetst (ironisch)) (Munsterbilzen - Minsters)
  22. een piepke en 'n kreuske (=een zoentje en een kruisje voor het slapengaan) (Zwevegems)
  23. een snabbe en een beet (=kortaf) (Aalsters)
  24. Ein moel wie ein sjuurpaort en ein hertje wie ein ert (=Een grote mond en een klein hartje) (Sittards)
  25. èn een aa kastrol konste nog de bèste sop koeëke (=ouderen moet je zeker niet afschrijven) (Munsterbilzen - Minsters)
  26. én één koj zin (=in één kwade bui) (Munsterbilzen - Minsters)
  27. en een me dit , en een me dat en een me zus en een me zo (=zus en zo) (Utrechts)
  28. eu pongt weuste en een schaaif leverpetej (=een pond worst en een schijf leverpaté) (Turnhouts)
  29. gee gliek, gee gliek en een ende toe (=je hebt gelijk) (kortemarks)
  30. Geef een vul gien haver en een kind gien brandewien (=Laat kinderen kind blijven, maak ze niet te wijs) (Drents)
  31. gëlèkkëg nauwjoêr, ne kop vol hoêr, ne mond vol taaên en ën goej pint èn zën haaên (=gelukkig nieuwjaar, een hoofd vol haar, een mond vol tanden en een goede pint in je handen) (Munsterbilzen - Minsters)
  32. gelékkëglëk ès men gezondhed goed en men memoere slaech (=gelukkig heb ik nog een goede gezondheid en een slecht geheugen) (Munsterbilzen - Minsters)
  33. Gelukzíllig neujòòr, unne kop vol hòòr, unne mónd vol teng en un waffel i gen heng (=Gelukkig nieuwjaar, een kop vol haar, een mond vol tanden en een wafel in je handen) (nijswillers)
  34. Gelök is gebazeerdj op ein gooj gezóndjheid en e slecht geheuge! (=Geluk heeft als grondslag een goede gezondheid en een slecht geheugen!) (Kinroois)
  35. Gien Haarlemmerdaikies! (=Niet op 'n hoek en een kant staan vozen!) (Westfries)
  36. Groêt bakkes en eu klaa hétteke (=Grote mond en een klein hartje) (Sint-Katelijne-Waver)
  37. gudder ne de mert, chmoet nog gruun kuul en e bitske poor hemme veur men sop (=ga je naar de markt, ik moet nog groene kool hebben en een beetje prei voor mijn soep) (Heusdens)
  38. hij kent het verschil niet tussen een olifant en een mug (=een heel dom iemand) (Boksmeers)
  39. hoègu zije (=pet met klep en een vijfkantige verhoging) (Brakels (gld))
  40. ich doen alles èn één baoën vër te bespaoëre (=ik doe alles tegelijk, dat spaart tijd en geld) (Munsterbilzen - Minsters)
  41. ich hem e zuster en e bruur, mèr ich zien ze nie dèk (=ik heb een zuster en een broer, maar ik zie ze niet veel) (Heusdens)
  42. iejen en iejen is twieje (=één en één is twee) (Geels)
  43. iemand een snab' en een beete geven (=een nukkig antwoord geven) (Zottegems)
  44. ien en 'n aref Twei en 'n aref (=twee en een half) (Westfries)
  45. Ik kreeg het foor een skeet en drie knikkers (=Ik kreeg het voor een appel en een ei) (Texels)
  46. In e pej'e liep e pjej'e mè e vuij'e an ze pjui'e en e puij'e an ze stje'e. (=In een paadje liep een paardje met een vodje aan zijn pootje en een potje aan zijn staartje.) (Lommels)
  47. In een poep en een scheet (=In korte tijd) (Giethoorns)
  48. in twente hoal' t ze va' n kot gebed en ' n laang' n metwos (=in Twente houden ze van een kort gebed en een lange metworst) (Twents)
  49. je ku nie olles èn, veele butter en een vette moarte (=Je kunt niet alles hebben) (Veurns)
  50. Met ' n oald hoes en ' n joonk wief he' j altied wat te knooi' n. (=Met een oud huis en een jonge vrouw heb je aaltijd iets om handen) (Twents)


Bronnen

De spreekwoorden en gezegden zijn afkomstig van Wikiquote, Wikipedia en onze gebruikers. Op woorden.org is de uitleg ingekort en is herkomst van spreekwoorden en gezegden weggelaten.

Zie ook:
  • vaartips.nl Ruim 300 woorden, zegswijzen en uitdrukkingen met een maritieme achtergrond
  • debinnenvaart.nl Nog eens honderden zegswijzen en uitdrukkingen met een maritieme achtergrond
  • Het boek `De Latynsche spreekwyzen` uit 1755 met oud-Nederlandse vertalingen