Spreekwoorden met `een ei`

Zoek

16 spreekwoorden en uitdrukkingen bevatten `een ei`

  1. aan alle dingen komt een eind. (=alles verandert)
  2. bederf geen pannenkoek om een ei (=op kleine dingen bezuinigen kan grotere gevolgen hebben)
  3. bederf geen struif om een ei (=je moet het geheel niet afkeuren voor één gebrek)
  4. dat is een eitje (=het is heel eenvoudig)
  5. door een eiken plank kunnen zien als er een gat in zit (=niet zo bijzonder zijn als je je voordoet)
  6. een blind varken vindt ook nog wel eens een eikel. (=zelfs iemand die niet erg intelligent is heeft soms geluk en doet iets goed)
  7. een ei in het nest laten (=iets op voorraad hebben)
  8. een ei is geen ei twee ei is een half ei drie ei is een paasei (=één is niet genoeg, twee is beter, drie is goed)
  9. een ei op hebben (=niets durven te zeggen)
  10. een eitje (=heel gemakkelijk)
  11. een eitje met iemand te pellen hebben (=hetzelfde als: een appeltje met iemand te schillen hebben. Nog iets met iemand moeten oplossen.)
  12. er een eind/punt aan breien (=snel tot een afsluiting komen (bijvoorbeeld van een toespraak))
  13. het een eind uit de broek laten hangen (=royaal zijn)
  14. iets voor een appel en een ei verkopen (=voor een erg lage prijs verkopen)
  15. in mei leggen alle vogels een ei (=weerspreuk: aanduiding dat in mei het broedseizoen begint)
  16. van die boer, geen eieren (=dit is een oplossing die men niet wenst)

11 betekenissen bevatten `een ei`

  1. er is een tijd van komen en er is een tijd van gaan (=aan alles komt een einde)
  2. paal en perk stellen (=de grens leggen / een einde stellen aan)
  3. uit de boot vallen (=een eigen gang gaan)
  4. een straatje zonder eind (=een eindeloos proces, iets wat nooit ophoudt)
  5. een zwaluw maakt de lente niet (=een omstandigheid laat nog geen eindconclusie toe)
  6. er een streep onder zetten (=er een eind aan maken, ermee stoppen)
  7. zoveel hoofden, zoveel zinnen (=iedereen heeft een eigen mening waarbij men moeilijk samen tot een oplossing kan komen)
  8. van eeuwigheid tot amen duren (=iets duurt heel erg lang, er komt maar geen einde aan)
  9. men kan zijn kinders wel minnen maar niet zinnen (=je kan je kinderen graag zien, maar ze hebben een eigen aard)
  10. iemand op iets aankijken (=over een eigenschap of daad van iemand niet tevreden zijn)
  11. je blind staren op (=te veel naar één eigenschap kijken)

27 dialectgezegden bevatten `een ei`

  1. die wilt koakel'n, moet een ei kunn'n legg'n (=wie wat beweert, moet wat kunnen) (Veurns)
  2. dur nor sloagen gelèk nen blengden nor een ei (=er maar op los raden) (Sint-Niklaas)
  3. een door van een ei (=eierdooier) (Sint-Niklaas)
  4. een tikenei (=een ei van een kip) (Sint-Niklaas)
  5. ei loopt rond gullèk e kieken dad een ei moet gô leigen (=hij loopt onrustig rond) (Sint-Niklaas)
  6. er nor sloan gullek 'nen blenden nor een ei (=zonder overleg of nadenken iets raden, antwoorden) (Sint-Niklaas)
  7. eye / aye al en ei ad. (=Heb / had je al een ei gehad) (Urkers)
  8. Ik kreeg het foor een skeet en drie knikkers (=Ik kreeg het voor een appel en een ei) (Texels)
  9. In mei legt elleke vogel een ei behalve de koekoek en de spriet die legge in de meimoand nie (=In mei legt elke vogel een ei) (Herentals)
  10. je kan we een ei in zn hat haar koken (=driftig persoon) (Zeeuws)
  11. je zit met een ei in zne broek (=hij voelt zich niet op zijn gemak) (kortemarks)
  12. je zit met een ei in zne broek, je zit met een ei up (=hij is bang) (kortemarks)
  13. jis te dom voer ooj teetn, jis zoî roend of een ei (=het is een dommerik) (kortemarks)
  14. jis zoî roend of een ei (=hij is erg dwaas) (Lichtervelds)
  15. jis zoî roend of een ei (=het is een dwaas) (Kortemarks)
  16. kokkedein (=geluid dat hennen maken als ze een ei leggen) (Sint-Niklaas)
  17. kot kot kotkedei (=roep der hen die een ei legt) (Sint-Niklaas)
  18. kwoij dek un aai haij, dan bakte iek un aai mee spek ak spek haij (=ik wou dat ik een ei had dan bakte ik een ei met spek als ik spek had) (Dongens)
  19. Kwok un aai ha, dan aat ik aaier mee ham, ak ham ha. (=ik zou willen dat ik een ei had, dan at ik eieren met ham, als ik ham had.) (Tilburgs)
  20. lopen gullèk e kieken da 'd een ei moet goa leigen (=onrustig rondlopen) (Sint-Niklaas)
  21. mee een ei zitten (=er niet gerust in zijn) (Lovendegems)
  22. nou schit mich een ei (=wat heb je me nu) (Neerpelts)
  23. un krai lee un ai in de klai aater de wai bè de hai (=een kraai legde een ei in de klei achter de wei bij de hei) (Luyksgestels)
  24. vur nen appel en een ei (=bijna voor niets (koopje) ) (Sint-Niklaas)
  25. ze zit zoî vul of een ei (=ze is hoogzwanger) (Lichtervelds)
  26. ze zit zoî vul of een ei (=ze is hoogzwanger) (Kortemarks)
  27. zijn gat spant gelijk een ei (=hij is bang) (Gents)


Bronnen

De spreekwoorden en gezegden zijn afkomstig van Wikiquote, Wikipedia en onze gebruikers. Op woorden.org is de uitleg ingekort en is herkomst van spreekwoorden en gezegden weggelaten.

Zie ook:
  • vaartips.nl Ruim 300 woorden, zegswijzen en uitdrukkingen met een maritieme achtergrond
  • debinnenvaart.nl Nog eens honderden zegswijzen en uitdrukkingen met een maritieme achtergrond
  • Het boek `De Latynsche spreekwyzen` uit 1755 met oud-Nederlandse vertalingen