Eén spreekwoord bevat `beginnen`
- met een schone lei beginnen (=opnieuw mogen beginnen, zonder dat misstappen uit het verleden nog zichtbaar zijn)
24 betekenissen bevatten `beginnen`
- de oude mens afleggen (=(en de nieuwe aantrekken) een nieuw leven beginnen - beterschap beloven)
- de spits afbijten (=als eerste ergens aan beginnen aan iets moeilijks)
- van wal steken (=beginnen met spreken, beginnen met een verhaal)
- van leer trekken (=beginnen met vechten, duidelijk laten merken dat iets als vervelend ervaren wordt)
- aan de slag gaan (=beginnen te werken, starten)
- er voor gaan (=besluiten aan een onzekere onderneming te beginnen en zich er volledig voor in te zetten)
- beter onbegonnen dan ongeeindigd (=beter niet beginnen als men het niet kan afwerken)
- geen slapende honden wakker maken (=beter niet over een bepaald onderwerp beginnen / aan mensen die ergens niets van weten en het er wellicht niet mee eens zijn, niets erover vertellen)
- dat vlas is niet te spinnen (=daar is niets mee te beginnen)
- de poppen aan het dansen (=de ruzie of problemen kunnen beginnen)
- de ochtendstond/morgenstond heeft goud in de mond (=door vroeg te beginnen kan men meer werk verrichten)
- je handen jeuken (=er erg veel zin in hebben te beginnen)
- er een balletje over opgooien (=er voorzichtig over beginnen te praten om erachter te komen wat anderen ervan vinden)
- tabula rasa maken (=geheel herbeginnen - de boel helemaal opruimen)
- een goed begin heeft een goed behagen maar het eindje zal de last dragen (=goed beginnen is prima, maar je moet volhouden tot het einde)
- voor de deur staan (=ieder ogenblik kunnen beginnen, komen)
- mijn vingers jeuken (=ik heb zin om eraan te beginnen)
- denkt aleer gij doende zijt en doende denkt dan nog. (Guido Gezelle) (=maak een plan alvorens ergens aan te beginnen, en stel tijdens de activiteit het plan bij indien nodig)
- de koe bij de horens vatten (=met de lastige zaak beginnen)
- met iemand in zee gaan (=met iemand een samenwerking beginnen)
- met de deur in huis vallen (=meteen ter zake komen / onmiddellijk over datgene beginnen waarvoor men kwam zonder)
- met een schone lei beginnen (=opnieuw mogen beginnen, zonder dat misstappen uit het verleden nog zichtbaar zijn)
- iets op het tapijt brengen (=over een onderwerp beginnen (te praten))
- iemand zien aankomen (=weten waar hij over zal beginnen, zich er alvast tegen wapenen)
50 dialectgezegden bevatten `beginnen`
- `Es` is 'n kròm lètter (=uitspraken die beginnen met het woordje `als` zijn maar veronderstellingen) (Steins)
- 'k gô mè ertus (koekus, kloavurs, schippus) uitgoan (uitkommen) (=ik ga met harten (......) beginnen spelen (kaartspel) ) (Sint-Niklaas)
- 'n Kort gebéd en''n lange métworst (=Niet te lang praten maar beginnen) (Genneps)
- 't sop es de kule nie wèrd (=aan iets beginnen dat niets oplevert) (Zottegems)
- ' n nij waark op touw zett' n (=een nieuw karwei beginnen) (Westerkwartiers)
- a wet van giën out plaanke moake (=hij heeft niets en weet niet meer wat te beginnen) (Antwerps)
- aa seir in brand doeu (=de serre beginnen verwarmen, stoken) (Overijses)
- asun ouwe schuur braant dan braantie aart (=hopeloos om aan te beginnen) (Oudenbosch)
- aut zen sloeffe sjiete (=beginnen) (Munsterbilzen - Minsters)
- bè munne vurregen baos mos-k om aacht ûur ònlègge (=bij mijn vorige werkgever moest ik om acht uur met het werk beginnen) (Tilburgs)
- begiene te kraoke (=oud beginnen te worden) (Tilburgs)
- beguin'n te dooln, nie goe mieër wijs zijn, niemer weet'n hoe dat 't skeeët (=beginnen te dementeren) (Waregems)
- d'r is met hem gien laand te bezeil'n (=men kan met hem niets beginnen) (Westerkwartiers)
- d'r is met heur gien laand te bezeil'n (=met haar valt niets te beginnen) (Westerkwartiers)
- da blét, da schét, da frét, en da zékt, mor wa zedder mé? (=daar kan je niets mee beginnen) (Antwerps)
- dao begintj ‘t speel (=en nu gaat het beginnen (niet positief bedoeld)) (Heitsers)
- de mauwe opstrepe (=beginnen te werken) (Munsterbilzen - Minsters)
- De schuu.rdeur lóstrèkke (=beginnen te schreeuwen) (Genneps)
- de waaj inzètte (=het lekkerste eten uit de pan vissen, flink beginnen te eten) (Heitsers)
- den droeëd wir oppakke (=opnieuw beginnen) (Munsterbilzen - Minsters)
- der gièèn gès ovre laotn groejn (=er ogenblikkelijk aan beginnen) (kortemarks)
- Der vuilt neet mee te egen of te ploegen (=Er valt niks mee te beginnen) (Nunspeets)
- doar 's gien mouw aan te paaz'n (=daarmee kun je niets beginnen) (Westerkwartiers)
- doë ès gee kraud tiëge gewasse (=daar kun je niets tegen beginnen) (Munsterbilzen - Minsters)
- Dór is gèn richt mit te schie.te (=Daar is niets mee te beginnen) (Genneps)
- Dör hèdde 't schaop ân 't schiete (=Nu beginnen de problemen) (Genneps)
- ei eé ne krop in zèn keel (=hij staat op het punt om te beginnen wenen) (Sint-Niklaas)
- ei springt erop gullèk nun bok op doaverkist (= haverkist) (=hij kan niet langer wachten om te beginnen eten) (Sint-Niklaas)
- ei zit doar gelijk nen uil op nen kluit (=voor zich uitstaren, niet weten wat beginnen) (Gavers)
- èn zen haan spaaje (=eraan beginnen) (Munsterbilzen - Minsters)
- erdoeëns (=op nieuw beginnen) (Veurns)
- eroep vliege as ne boek oep een bussel poewete (=ergens gretig aan beginnen) (Schunnebroecks)
- gae motj ieërst 'n koel-ei zeen, veur dej-je eine peddemoeëk waertj (=je moet klein beginnen) (Weerts)
- gank mèt zau get noeë den oeërlog (=met zo iemand kan je niets beginnen) (Munsterbilzen - Minsters)
- Ge het de kónt nog nie gedreid of ze zien al an de geng (=Ze kunnen niet wachten om te beginnen) (Wells)
- gè meugd uitspelen (uitgoan, uitkommen) (=jij mag beginnen (kaartspel) ) (Sint-Niklaas)
- gè moet uitkommen (=gij moet beginnen spelen (kaartspel) ) (Sint-Niklaas)
- godder nog on beginnen of oe zit da 'd ier (=werk nu door) (Sint-Niklaas)
- haard van stoabel loop'm (=heel haastig aan iets beginnen) (Westerkwartiers)
- hea mót ze toch nog effekes aa-trikke (=Toch nog even beginnen te huilen) (Mechels (NL))
- hij kreeg gie poot ann 'e grond (=hij kon niets beginnen) (Westerkwartiers)
- Ie bint noe in 't bos anekumn woar de beume beginn um te valln. (=Je bent nu in het bos gekomen waar de bomen beginnen om te vallen (Iemand die 70 jaar wordt) ) (Twents)
- iets ien 'e woagschoal stell'n (=een waagstuk beginnen) (Westerkwartiers)
- in 't noajoar beginnen de doagen te kurten (=vanaf de herfst wordt het elke dag iets vroeger donker) (Sint-Niklaas)
- In 't vloms, menier. 'k zaan garreveid, 'k hem gefreineid, 'k hem gederappeid en 'k zaan op daan andere otto gevlauge (=In het Nederlands, mijnheer. Ik ben aangekomen, heb geremd, ben beginnen slippen en heb die wagen geraakt.) (Brussels)
- in roete schietn (=beginnen) (Veurns)
- It feest kin begjinne (=het feest kan beginnen) (Fries)
- kom huf dich en laot dien lui knaok wappere (=kom sta op en ga eens beginnen) (Venloos)
- koop tich doë mèr noegabolle vür (=daar kun je niets mee beginnen) (Munsterbilzen - Minsters)
- meejem waar wir gin goet gaore te spinne (=met hem was weer niets te beginnen) (Oudenbosch)
Bronnen
De spreekwoorden en gezegden zijn afkomstig van Wikiquote, Wikipedia en onze gebruikers.
Op woorden.org is de uitleg ingekort en is herkomst van spreekwoorden en gezegden weggelaten.
Zie ook:
- vaartips.nl Ruim 300 woorden, zegswijzen en uitdrukkingen met een maritieme achtergrond
- debinnenvaart.nl Nog eens honderden zegswijzen en uitdrukkingen met een maritieme achtergrond
- Het boek `De Latynsche spreekwyzen` uit 1755 met oud-Nederlandse vertalingen