22 spreekwoorden en uitdrukkingen bevatten `Kant`
- aan een goed Kantoor zijn (=op de juiste plaats zijn)
- aan het verkeerde Kantoor zijn (=iemand die je niet kan helpen)
- aan Kant doen (=opruimen)
- blijf aan jouw Kantje (=je mag hem niet aanraken, hij is niet aanspreekbaar)
- dat raakt Kant noch wal (=dat is geen zinnig argument)
- de boel aan Kant maken (=opruimen)
- de Kantjes er van aflopen (=zijn best niet doen)
- de liefde kan niet van één Kant komen (=als je samen iets doet zal ieder moeten bijdragen)
- de scherpe Kantjes er van afhalen. (=iets verzachten of minder extreem maken)
- haring in het land, dokter aan de Kant (=haring eten is zeer gezond; haring is zelfs één van de beste vissen voor je gezondheid)
- het glaasje op zijn Kant zetten (=het glas uitdrinken)
- het is een dubbeltje op zijn Kant (=het is nipt, erg onzeker)
- het mes snijdt aan twee Kanten (=het levert dubbel voordeel op (NL.) Er zijn niet alleen voordelen aan verbonden, je kan eender wat vanuit verschillende en zelfs tegengestelde standpunten bekijken (BE).)
- het vaatje op zijn Kant zetten (=het vat leegmaken (uitdrinken))
- iemand het vierKante gat wijzen (=iemand de deur wijzen, wegsturen)
- iemand van Kant maken (=iemand doden)
- iets over z`n Kant laten gaan (=zich nergens iets van aantrekken)
- je kaars aan twee Kanten branden (=zijn krachten of mogelijkheden al te vroeg verspillen)
- je van Kant maken (=zelfmoord plegen)
- Kant noch wal raken (=totale onzin zijn)
- Kantje boord (=op het nippertje)
- van de Kant zijn (=gestart zijn)
15 betekenissen bevatten `Kant`
- liggende maan, staande matrozen. (=als de maan op zijn Kant staat komt er storm op zee)
- gaan doet komen (=als je ergens moeite voor doet komen dingen ook jouw Kant op)
- dat sluit als een haspel in een zak (=dat raakt Kant noch wal)
- de achilleshiel (=de zwakke Kant/plek van iets)
- de vijl erover laten gaan (=er de scherpe Kantjes van afhalen)
- aan handen en voeten gebonden zijn (=geen Kant op kunnen)
- met de rug tegen de muur staan (=geen Kant op kunnen, hooguit een laatste uitweg)
- het kan vriezen en het kan dooien (=het kan alle Kanten uit gaan)
- het huilen staat hem nader dan het lachen (=hij ziet er vooral de trieste Kant van)
- elke medaille heeft een keerzijde (=iets van twee Kanten bekijken, aan iedere zaak zitten twee Kanten, vaak een positieve en minder positieve Kant)
- oude paarden jaagt men achter de schans (=oudere werknemers worden soms aan de Kant gezet)
- uit alle hoeken en gaten (=van alle Kanten)
- van heinde en verre (=van alle Kanten, vanuit alle landen)
- van twee walletjes eten (=van verschillende Kanten voordeel behalen (negatief))
- een roze bril op hebben (=verliefd op iemand zijn en hierdoor zijn/haar mindere Kanten niet zien)
50 dialectgezegden bevatten `Kant`
- 'k heb d'r Kant oaregheid aan (=ik beleef er veel plezier aan) (Westerkwartiers)
- 't is Kant en kloar (=het is gereed voor gebruik) (Westerkwartiers)
- 't is moa voe d' oardiegied! (='t Is maar voor de leuke Kant ervan!) (Veurns)
- à geen zie-j (=aan de andere Kant) (Heerlens)
- à gen zie-j (=aan de Kant) (Heerlens)
- aan de Kant van pastoer drinke (=aan de goede Kant van het kopje koffie / thee drinke) (Venloos)
- aan de maag eure Kant drinke (=aan de verkeerde Kant van het kopje koffie / thee drinken) (Venloos)
- án de gunne kânt (=aan de andere Kant) (Horster)
- asset de koje Kant pak (=als het tegenzit) (Munsterbilzen - Minsters)
- Breeje Kant (=zuidzijde van de weg) (Benschops)
- d'r komt 'n schip met zure abbels aan (=er komt een bui regen deze Kant op) (Westerkwartiers)
- da klopt van ghin kânt (en) (=dat raakt Kant noch wal) (Hulsters (NL))
- Da klopt van gieën Kante (=Dat raakt Kant noch wal) (Onze-Lieve-Vrouw-Waver)
- da rok gene Kant (=dat klopt niet) (Munsterbilzen - Minsters)
- da' s Kant ' n oarigheid (=dat is heel leuk) (Westerkwartiers)
- dae Kant aut (=die richting op) (Munsterbilzen - Minsters)
- dae zal ziêne kânt waal kieëre (=Iemand die vooral aan zichzelf denkt) (Weerts)
- das jeulemaol dur Den Bos (s) eene (=dat is aan de andere Kant van Oudenbosch) (Oudenbosch)
- Dat is ónger de vuit oet (=Dat is aan de Kant) (Sittards)
- dat leek naarg'nswoar op (=dat klopte van geen Kant) (Westerkwartiers)
- dat raakt Kant noch wal (=da klop van geen Kante) (Munsterbilzen - Minsters)
- dat rok gene Kant (=dat is onjuist) (Munsterbilzen - Minsters)
- dat slagt as 'n tang op 'n swien (=dat raakt Kant nog wal) (Westerkwartiers)
- dat snaajt geen hoot (=dat raakt Kant noch wal) (Munsterbilzen - Minsters)
- de joeng zin al vlèch, ze hangën al mèt te kop ieëver de Kant van ët nès (=zij heeft haar borsten uit haar bloesje hangen) (Munsterbilzen - Minsters)
- de sjaune authange (=zich van zen goede Kant laten zien) (Munsterbilzen - Minsters)
- de vaule was bautenhange (=de slechte Kant openbaren) (Munsterbilzen - Minsters)
- den aandre Kant van de medëlzje (=een ander verhaal) (Munsterbilzen - Minsters)
- den andere Kant van ' t woter (Moailebeik), soert van oever t' woater (=de rechteroever van de Dender) (Aalsters)
- djuëf an ieën Kant (=selectief horen) (Kaprijks)
- Drek lig ik ien de graaf (=Straks lig ik langs de Kant van de weg) (Huissens)
- gaast die Kant nog op (=ga je vanavond uit) (Leewarders)
- gank oet de wiek, gank ane wiek, wiek dich (=ga aan de Kant) (Heitsers)
- Gaot is 'n endjie gunne Kant dut op (=Schuif eens een stukje op) (Krimpens)
- gart jan de Kant (=maak je weg) (Lichtervelds)
- ge kánt de pot op (=je kan me wat) (Liessents)
- Ge Kant mèn de tas likke! (=Je kan me wat!) (Liessents)
- ge zij gij nie goe zeeëre! (=wat je zegt, raakt Kant noch wal (protesterend) ) (Waregems)
- geld moet rolle, zaachte bankier, mèr dan liefs meine Kant op! (=geld maakt niet gelukkig, maar gelukkig maken ze veel geld) (Munsterbilzen - Minsters)
- Gien Haarlemmerdaikies! (=Niet op 'n hoek en een Kant staan vozen!) (Westfries)
- ginnekaant (=aan de overKant / andere Kant) (Brakels (gld))
- Haelj poatstikkenis weg (=Ga eens aan de Kant met je voeten) (Flakkees)
- hè kos nie hèrs òf geens (=hij kon geen Kant meer op) (Tilburgs)
- hij rakt aal verder van huus (=het gaat met hem de verkeerde Kant uit) (Westerkwartiers)
- hij zit as 'n röt ien 'e val (=hij kan geen Kant uit) (Westerkwartiers)
- hij/zij etc wordt Kant en klaor in de zeik genomuh. (=hij / zij etc wordt in de maling genomen) (Utrechts)
- Ich goan no Bets deize Kant Bunge (=Ik ga slapen) (Zoutleeuws)
- ich höb mér één aur on ielke Kant (=ik kan ook niet alles weten) (Munsterbilzen - Minsters)
- ich Kant nemie kiere van de pijn (=ik kan het niet meer uithouden van de pijn) (Heusdens)
- ie zit ip drooêg zoad (=hij kan geen Kant meer op (financieel) ) (Waregems)
Bronnen
De spreekwoorden en gezegden zijn afkomstig van Wikiquote, Wikipedia en onze gebruikers.
Op woorden.org is de uitleg ingekort en is herkomst van spreekwoorden en gezegden weggelaten.
Zie ook:
- vaartips.nl Ruim 300 woorden, zegswijzen en uitdrukkingen met een maritieme achtergrond
- debinnenvaart.nl Nog eens honderden zegswijzen en uitdrukkingen met een maritieme achtergrond
- Het boek `De Latynsche spreekwyzen` uit 1755 met oud-Nederlandse vertalingen