Spreekwoorden met `Ga`

Zoek


307 spreekwoorden en uitdrukkingen bevatten `Ga`

  1. zo de waard is vertrouwt hij zijn Gasten (=men ziet de anderen zoals men zichzelf ziet)
  2. zo Gaan er dertien in een dozijn (=dat heeft weinig waarde, is niet zo bijzonder)
  3. zo Gaan er geen twaalf in een dozijn (=het is iets buitengewoons)
  4. zo Gaan er twaalf in het dozijn (=dat heeft weinig waarde)
  5. zo mager als een stokvis, sprot, Garnaal (=mager persoon)
  6. zo mager zijn als een Garnaal (=zeer mager zijn)
  7. zo stoned zijn als een Garnaal (ook makreel) (=onder invloed zijn van hasj)

372 betekenissen bevatten `Ga`

  1. de tafel de nodige eer bewijzen. (=smakelijk Gaan eten.)
  2. je laatste adem uitblazen (=sterven, doodGaan)
  3. stilstand is achteruitgang. (=stil blijven staan ​​leidt tot relatieve achteruitGang ten opzichte van anderen die vooruitGang boeken)
  4. niet alle winden schudden noten af. (=succes is niet altijd geGarandeerd)
  5. over de hoge schoenen lopen (=te ver Gaan of niet realistisch zijn)
  6. de kuierlatten nemen (=te voet Gaan)
  7. met de paarden van Sint Franciscus. (=te voet Gaan)
  8. op het apostelpaard rijden (=te voet Gaan)
  9. in de contramine zijn (=tegen alles in Gaan of altijd iets anders willen dan anderen)
  10. tegen de stroom oproeien (=tegen de Gangbare opinie in Gaan)
  11. kaart, keurs en kan, bederven menig man. (=ten onder Gaan aan gokken, vrouwen en drank)
  12. naar de haaien gaan (=ten onder Gaan, zinken, zeer grote problemen krijgen en wellicht ophouden te bestaan)
  13. de klok achteruit zetten (=terug naar oude toestanden Gaan)
  14. een geluk bij een ongeluk (=terwijl iets mis Gaat, Gaat iets anders goed)
  15. op een klein pitje zetten (=tijdelijk laten wachten, slechts langzaam laten verderGaan)
  16. naar de bar(re)biesjes gaan (=totaal verloren Gaan zonder dat er iets van overblijft (bijv. een schip dat verGaat))
  17. zo het handje thuis tost, tost het nergens (=uiteindelijk Gaat er niets boven het eigen huis)
  18. jong en oud, op het eind wordt alles koud. (=uiteindelijk Gaat iedereen dood.)
  19. aan de zwier zijn (=uitGaan, drinken)
  20. gaar zijn (=uitgeput zijn, met name na geestelijke inspanning, bijvoorbeeld een hele dag verGaderen)
  21. ongegund brood wordt veel gegeten. (=vaak kan men het niet verdragen dat het een ander beter Gaat.)
  22. met hoge heren is het kwaad kersen eten (=van de omGang met aanzienlijke personen moet men niet altijd voordeel verwachten)
  23. van twee walletjes eten (=van verschillende kanten voordeel behalen (neGatief))
  24. je eigen dood sterven. (=vanzelf voorbij Gaan)
  25. kwaad gezelschap doet dolen. (=vermijdt omGang met mensen die een neGatieve invloed op je leven kunnen hebben)
  26. je matten oprollen (=vertrekken, wegGaan)
  27. het vege lijf redden (=vluchten, er snel vandoor Gaan)
  28. zacht gaan en verre zien. (=voorichtig en doordacht te werk Gaan)
  29. je lijn vasthouden (=voortGaan volgens de vanaf het begin gehanteerde aanpak)
  30. kijken hoe de hazen lopen (=voorzichtig te werk Gaan, eerst afwachten hoe de verhoudingen blijken te liggen)
  31. je moet geen `hei` roepen voordat je de brug over bent (=vreugde over een goede afloop is pas toepasselijk als er niets meer verkeerd kan Gaan)
  32. leven als vrienden en rekenen als vijanden (=vriendelijk met elkaar omGaan uit een soort van formaliteit maar eigenlijk helemaal niet zo op elkaar gesteld zijn)
  33. met de kippen op stok gaan (=vroeg naar bed Gaan)
  34. met de kuikens gaan slapen. (=vroeg naar bed Gaan)
  35. als een bok op de haverkist (=wakend om de gelegenheid niet te laten voorbijGaan)
  36. rust roest (=wanneer je niets doet Gaat je vermogen achteruit)
  37. als de ene blinde de ander leidt vallen ze beiden in de gracht (=wanneer onbekwamen andere onbekwamen adviseren Gaat het fout)
  38. de hielen lichten (=wegGaan)
  39. je hielen laten zien (=wegGaan)
  40. met andermans veren pronken (=weglopen met de ideeën van een ander, met iets van een ander zelf Gaan pronken)
  41. een klein hartje hebben (=weinig durven/Gauw bang zijn)
  42. gegeven brokken zijn gauw gegeten. (=weldadigheid Gaat meestal niet ver.)
  43. weten waar Abraham de mosterd haalt (=weten hoe iets in zijn werk Gaat; dingen goed snappen)
  44. een vogel die te vroeg zingt, wordt `s avonds van de kat gegeten. (=wie al te jong naar genot streeft, Gaat te gronde.)
  45. wie luistert aan de wand verneemt zijn eigen schand (=wie anderen afluistert, kan wel eens iets neGatiefs over zichzelf horen)
  46. het paard moet tot de kribbe komen. (=wie belang heeft bij een zaak moet er zelf op uit Gaan)
  47. wie met pek omgaat, wordt ermee besmet (=wie met slechte mensen omGaat neemt de gewoontes van die mensen over)
  48. een Poolse landdag (=wilde, ongeregelde verGadering)
  49. voor het lapje gaan (=zeer voorspoedig Gaan zonder problemen)
  50. vast in het zadel zitten (=zeker van iemands positie zijn in een orGanisatie)

50 dialectgezegden bevatten `Ga`

  1. hèdde un höske nòr oewe zin, kröpt er Gaaw un aander in. (=als je je schaapjes op het droge hebt, is je leven bijna om, Ga je weldra dood.) (Tilburgs)
  2. hedder dost, Gat dan no bost, do es a hunke en da pist vor niks in oer munke (=als je dorst hebt, Ga dan naar Bost, daar is een hondje en dat plat gratis in je mondje) (Neerlinters)
  3. hi j schooven (=Ga je naar huis) (Zeeuws)
  4. hi jie mae wig (=Ga jij maar weg) (Zeeuws)
  5. hi ni je moeder en zei asse koekn bakt (=Ga weg) (Zeeuws)
  6. hi toch oepelen (=Ga toch weg) (Zeeuws)
  7. Hol de bene d'r onder en de Gang d'r in . (=Ga door en houdt moed .) (achterhoeks)
  8. Hold oe kreggel! (=Het Ga je goed!) (Achterhoeks)
  9. Houdoe ! (=Het Ga je je goed / God behoude u) (brabants)
  10. ich bèn dich kotsmieg (=Ga weg!) (Munsterbilzen - Minsters)
  11. ich ben stik mieg en gon èn menen tram (nès) kraupe (=ik ben afgemat en Ga naar bed) (Munsterbilzen - Minsters)
  12. Ich Gao mich effe opkallefatere. (WT) (=Ik Ga me even opfrissen) (Mechels (NL))
  13. Ich Gaon laupend nao de sjtad (=Ik Ga lopend naar de stad) (Limburgs)
  14. ich Gaon mien aerpele ins aafsjödde (=ik Ga plassen) (Heitsers)
  15. ich gen ne hoas (=ik Ga naar huis) (Zolders)
  16. Ich goan do mit sloppe en ich stoan do mit op... (=ik Ga ermee slapen en ik sta ermee op) (Vlijtingens)
  17. Ich goan doa heir (=Ik Ga daar naartoe) (Zichers)
  18. Ich goan heiversj. Ich goan noa heim. (=Ik Ga naar huis.) (limburgs)
  19. ich goan heivisj, ich goan_noa heem (=ik Ga naar huis) (Limburgs)
  20. ich goan jawwet (=ik Ga naar huis) (Riemsts)
  21. ich goan men petètten afgiete (=ik Ga plassen) (Schulens)
  22. Ich goan mich a bietje doalkappe (=Ik Ga een beetje rusten) (Walshoutems)
  23. Ich goan mich e wa doâl kappe (=Ik Ga mij een beetje leggen) (Walshoutems)
  24. ich goan mich effekes afkappe (=ik Ga even slapen) (Diesters)
  25. Ich goan no Bets deize kant Bunge (=Ik Ga slapen) (Zoutleeuws)
  26. ich goan op heim aan (=ik Ga naar huis) (Sint-joasters)
  27. Ich goan ter men hosse ni bei krinke (=Ik Ga er mijn hersens niet mee pijnigen) (Walshoutems)
  28. ich goeën get kielësjoj opzikke (=ik Ga wat schaduw zoeken) (Munsterbilzen - Minsters)
  29. ich goej dich met zen klikke en klakke baute (=ik Ga je aan de deur zetten) (Bilzers)
  30. ich goën bau de kiëning te voet geet (=ik Ga even plassen) (Munsterbilzen - Minsters)
  31. ich goën ës ën staosë waajer (=ik Ga vertrekken) (Munsterbilzen - Minsters)
  32. ich goën get kielësjoj opzikke (=ik Ga wat schaduw zoeken) (Munsterbilzen - Minsters)
  33. ich goën mën iërappël aofsjèdde (=ik Ga een plasje doen) (Munsterbilzen - Minsters)
  34. ich goën mich Gauw get aete ènéén flatse (=ik Ga me vlug wat eten bijeengooien) (Munsterbilzen - Minsters)
  35. ich goën mich get èn mëne gielës sloên (=ik Ga wat eten) (Munsterbilzen - Minsters)
  36. ich goên mich iës boedële (=ik Ga me eerst wassen) (Munsterbilzen - Minsters)
  37. ich goen no' hous (=ik Ga naar huis toe) (Lummens)
  38. ich goën noeë roendhauzen, koot kornisj en dat lik onder de panne (=ik Ga nooit op reis, ik blijf thuis!) (Munsterbilzen - Minsters)
  39. ich goën nog effë wat knikke (=ik Ga nog even een dutje doen) (Munsterbilzen - Minsters)
  40. ich goên stillëkës op haus aôn (=ik Ga maar eens naar huis) (Munsterbilzen - Minsters)
  41. ich gon da zaokske opdoeke (=ik Ga de zaak sluiten) (Munsterbilzen - Minsters)
  42. ich gon de bènnekant van men ooge bekieke (=ik Ga een dutje doen) (Munsterbilzen - Minsters)
  43. ich gon effe opte loch (=ik Ga even een luchtje scheppen) (Bilzers)
  44. ich gon em ès defteg op ze braud Gaeve (=ik Ga hem een goed op de vingers tikken) (Munsterbilzen - Minsters)
  45. ich gon ès zien (=ik Ga vertrekken) (Munsterbilzen - Minsters)
  46. ich gon men koets én (=ik Ga naar bed) (Bilzers)
  47. ich gon noë koot kernisj, roendhauze en costa démeris (=ik Ga nooit op vakantie) (Munsterbilzen - Minsters)
  48. ich gon nog m (=ik Ga maar verder) (Bilzers)
  49. ich gon tegriest (=ik Ga tussen door) (Herks)
  50. ich gon ter kotte mette mèt maoke (=daar Ga ik een stokje voor steken) (Munsterbilzen - Minsters)




Bronnen

De spreekwoorden en gezegden zijn afkomstig van Wikiquote, Wikipedia en onze gebruikers. Op woorden.org is de uitleg ingekort en is herkomst van spreekwoorden en gezegden weggelaten.

Zie ook:
  • vaartips.nl Ruim 300 woorden, zegswijzen en uitdrukkingen met een maritieme achtergrond
  • debinnenvaart.nl Nog eens honderden zegswijzen en uitdrukkingen met een maritieme achtergrond
  • Het boek `De Latynsche spreekwyzen` uit 1755 met oud-Nederlandse vertalingen