Spreekwoorden met `Ga`

Zoek


307 spreekwoorden en uitdrukkingen bevatten `Ga`

  1. praatjes vullen geen Gaatjes (=met praten alleen komt men er niet, er moet ook wat gedaan worden)
  2. recht door zee Gaan (=altijd eerlijk blijven/zijn)
  3. spreek wat waar is, drink wat klaar is, eet wat Gaar is. (=wees bescheiden en dankbaar voor wat je hebt)
  4. stilstand is achteruitGang. (=stil blijven staan ​​leidt tot relatieve achteruitgang ten opzichte van anderen die vooruitgang boeken)
  5. te biechte Gaan (=gaan vertellen (wat je eigenlijk niet mag vertellen))
  6. te gronde Gaan (=verdwijnen, niet verder kunnen bestaan)
  7. tegen de draad inGaan (=het er niet er mee eens zijn en er tegen in gaan)
  8. tegen de klippen op Gaan (=aan een stuk doorgaan (met liegen))
  9. tegen een oven Gapen (=proberen iets onmogelijks te doen)
  10. ter ziele zijn / ter ziele Gaan (=gestorven zijn of sterven, ook figuurlijk: iets dat niet meer bestaat of actief is)
  11. tot het Gaatje Gaan (=volhouden)
  12. uit alle hoeken en Gaten (=van alle kanten)
  13. uit de bol Gaan (=uitbundig vieren)
  14. uit je dak Gaan (=buiten zinnen raken)
  15. uitGaan als een nachtkaars (=langzaam doven, sterven)
  16. van achteren kijkt men de koe in zijn Gat (=achteraf is het makkelijk kritiek geven)
  17. van de bok op de ezel Gaan (=snel van onderwerp wisselen zonder rode draad)
  18. van de Gaffel in de greep (=van kwaad tot erger)
  19. van de sokken Gaan/raken/vallen (=bewusteloos vallen)
  20. van een leien dakje Gaan (=bijzonder vlot en zonder problemen verlopen)
  21. van zijn stokje Gaan (=flauwvallen)
  22. veel Garen op zijn klos hebben (=veel te zeggen hebben - veel aanmerkingen maken)
  23. verstek laten Gaan (=niet komen opdagen)
  24. vertrouwen komt te voet en Gaat te paard (=het is makkelijker om iemands vertrouwen te schaden, dan te verkrijgen)
  25. vol Gas geven (=het zo snel mogelijk doen verlopen)
  26. voor anker Gaan (=ergens gaan wonen en langer verblijven)
  27. voor de Ganzen preken (=aan dovemans oren zeggen)
  28. voor de rode deur moeten Gaan (=voor het gerecht komen)
  29. voor de wind Gaan (=voorspoed hebben)
  30. voor elke spijker een Gat weten (=voor elk probleem een oplossing weten)
  31. voor Galg en rad opgroeien (=vanaf de jeugd een levenspad volgen dat later waarschijnlijk naar criminaliteit leidt)
  32. voor het lapje Gaan (=zeer voorspoedig gaan zonder problemen)
  33. voor ieder Gat een spijker hebben (=voor elk probleem een oplossing weten)
  34. voor iemand door het vuur Gaan/vliegen (=voor iemand alles overhebben, zich opofferen)
  35. voor niets Gaat de zon op (=alles kost geld en/of moeite)
  36. vroeger, toen kraaiden de hanen nog. Tegenwoordig Gapen ze alleen nog maar, zei de dove (=veranderingen in een situatie zijn vaak niet feitelijk, maar een subjectieve beleving)
  37. we Gaan geen ijsje eten (=alles mislukt)
  38. wie `s nachts Gaat vissen moet overdag zijn netten drogen (=wie te veel heeft gedronken is de volgende dag niets waard)
  39. wie bang leeft, Gaat ook bang dood (=je gaat zoals je geleefd hebt)
  40. wie Gaat slapen zonder te hebben gegeten, staat op zonder te hebben geslapen. (=voor de gezondheid zijn eten en slapen van belang.)
  41. wie in een boomGaard werkt mag er uit eten / van de druiven eten. (=voordeel halen uit je werk.)
  42. wie met honden omGaat, krijgt vlooien (=wie in slecht gezelschap verkeert, neemt slechte gewoonten over)
  43. wie met pek omGaat, wordt ermee besmet (=wie met slechte mensen omgaat neemt de gewoontes van die mensen over)
  44. wie plast tegen de kerk, Gaat gevaarlijk te werk (=een wandaad met verstrekkende gevolgen)
  45. wie weet waarom de Ganzen blootsvoets Gaan? (=alles heeft een reden, ook al is die niet altijd even duidelijk)
  46. wie zijn Gat brandt, moet op de blaren zitten (=wie een risico neemt, moet de gevolgen dragen)
  47. wortelen doet `t Gat bortelen. (=het eten van wortelen bevordert de stoelgang.)
  48. zacht Gaan en verre zien. (=voorichtig en doordacht te werk gaan)
  49. zaken Gaan voor het meisje. (=verplichtingen zijn belangrijker dan plezier)
  50. zijn mond Gaat als een lazarusklep (=hij spreekt altijd)

372 betekenissen bevatten `Ga`

  1. iets niet met droge ogen kunnen aanzien (=letterlijk: Gaan huilen/tranen bij het zien gebeuren van iets)
  2. wat heb je aan een mooi bord als het leeg is? (=lichamelijke behoeften Gaan voor zintuiglijke)
  3. een streepje voor hebben (=meer mogen dan een ander, minder Gauw straf krijgen)
  4. daar hangt het mes uit (=men durft daar een grote uitdaging aan te Gaan)
  5. nakaarten heeft geen zin (=men moet niet doorGaan met zeuren over iets dat al geweest is)
  6. bepakt en bezakt (=met (veel) baGage)
  7. alle kusten bezoeken (=met allerlei slecht volk omGaan)
  8. met bed en bult (=met alles wat men bijeen kan pakken op reis Gaan)
  9. het is goed riemen snijden uit andermans leer (=met andermans eigendom kan men gemakkelijk kwistig omGaan)
  10. in hetzelfde schuitje varen/zitten (=met dezelfde omstandigheden te maken hebben, hetzelfde lot onderGaan)
  11. onder een staand zeiltje is het goed roeien (=met een klein vast inkomen, verdient men al Gauw genoeg voor de kost)
  12. de sterke arm der wet (=met gepast geweld optredende overheidsorGanisatie, bijvoorbeeld politie of justitie)
  13. met vuur spelen (=met gevaarlijke dingen laks omGaan, gevaarlijke dingen doen)
  14. zo lang aardappels poten als je mest hebt (=met iets zo lang mogelijk doorGaan)
  15. op staande voet (=met onmiddellijke inGang)
  16. met pak en zak (gaan) (=met veel baGage Gaan)
  17. op gespannen voet (zijn) (=moeilijk met elkaar omGaan, ruzie)
  18. de tijd heelt alle wonden (=na lange tijd zal de pijn vanzelf over Gaan)
  19. met mist gaat de vorst in de kist (=na mist Gaat het vaak dooien)
  20. mist heeft vorst in de kist. (=na mist Gaat het vaak vriezen.)
  21. de tijd zal het leren (=na verloop van tijd is er bekend hoe het geGaan is)
  22. onder de wol kruipen (=naar bed Gaan)
  23. een frisse neus halen (=naar buiten Gaan)
  24. je penaten opzoeken (=naar huis Gaan)
  25. je klompen wegbrengen/wegzetten (=naar huis Gaan/sterven)
  26. hard tegen hard gaan (=niemand die wil toevoegen en er beide voor Gaan om te winnen)
  27. voor geen klein geruchtje vervaard (=niet Gauw bang)
  28. gehoor weigeren (=niet inGaan op)
  29. de mis aan de muur plakken (=niet naar de mis Gaan (verzuimen))
  30. geen krimp geven (=niet opgeven, doorGaan zonder te klagen)
  31. geen handbreed wijken (=niet opzij Gaan, nooit bang is)
  32. in de muit zitten (=niet uitGaan)
  33. met kunst- en vliegwerk (=niet volgens de normale Gang van zaken)
  34. op je post blijven (=niet wegGaan)
  35. geen maat weten te houden (=onbeheerst doorGaan waarmee men begonnen is)
  36. ook de ceders van Libanon worden afgehouwen (=ook heilige dingen verGaan)
  37. de steven wenden (=op een andere manier de dingen Gaan aanpakken)
  38. een andere toon aanslaan (=op een andere manier tegen iemand Gaan praten)
  39. leer om leer zijn (=op gelijke manier straffen als de maner waarop iemand in de fout geGaan is)
  40. op zee blijven (=op zee verGaan/omkomen)
  41. het paard ruikt de stal (=opschieten om Gauw thuis te komen)
  42. de baard in de keel hebben (=overGang van kinderstem naar volwassen stem)
  43. de regels met voeten treden (=overtreden, voorschriften niet opvolgen / onbehouwen te werk Gaan)
  44. zorg dat daar geen zwarte hond tussen komt (=pas op dat het niet misGaat)
  45. in duigen vallen (=plannen die niet doorGaan / uiteenvallen - verloren Gaan)
  46. een (goede) neus voor iets hebben (=precies aanvoelen hoe iets moet of Gaat)
  47. het klappen van de zweep kennen (=precies weten hoe het eraan toeGaat, ervaren zijn)
  48. er op inhaken (=reageren op iets dat gezegd is en daar verder op doorGaan)
  49. er met de botte bijl op inhakken (=ruw te werk Gaan)
  50. gepaard gaan met (=samenGaan met)

50 dialectgezegden bevatten `Ga`

  1. go vort, go vooërt, kuus je schuppe of (=Ga weg) (Veurns)
  2. Go'j met brommers kiek'n (=Ga je mee meiden versieren) (Eibergs)
  3. Goa d'ok mee (=Ga je ook mee?) (Betuws)
  4. goa es wat opzied! (=Ga eens een stukje opzij!) (Westerkwartiers)
  5. Goa je mee brommer kiekn (=Ga je mee brommers kijken) (Drents)
  6. Goa mar Gaauw speule in de spultuin van du'n Efteling dan vervilde oe eige nie (=Ga maar spelen in de speeltuin van de Efteling dan verveel je je niet) (Kaatsheuvels)
  7. goa mee eu poepe van de zulle, en doe keiskes an eu voete (=Ga met je achterste van de dorpel en doe je kousen aan) (Gents)
  8. goa moar 'n pooske topp'n op 'd ossemaarkt (=Ga asjeblieft even uit mijn buurt) (Westerkwartiers)
  9. goa noa huus (=Ga naar huis) (Vaassens)
  10. goa noar huis, eu ma ee viskes gebakken (=Ga weg) (Gents)
  11. Goa stoan a'j veur Twente bint! (=Ga staan als je voor Twente bent!) (Twents)
  12. Goa toch niet zo te wäärke (=Ga niet zo te keer) (Epers)
  13. Goa uit menne schietlap (=Ga uit mijn weg.) (Stekens)
  14. goa uut zien kielwodder (=Ga hem niet achterna) (Westerkwartiers)
  15. Goa vuts (=Ga verder) (Mols)
  16. goad'aGa is (=Ga snel eens) (Wichels)
  17. goade-Gae (=Ga je) (Wichels)
  18. goaje mee mee mij? (=Ga je met me mee?) (Waregems)
  19. goatochhen ie lie-gt ut (=Ga weg, 't is niet waar) (Sallands)
  20. godde gij (=Ga jij) (Temses)
  21. Godde met? (=Ga je mee?) (Siebengewalds)
  22. godde ne keer...? (=Ga je eens...?) (Sint-Niklaas)
  23. godde vaneir; godder oepnief (=Ga je opnieuw) (Diesters)
  24. Goed ete anders Gaode in het pierekuuleke (=Je moet goed eten anders Ga je in het pierenGaatje) (Sin tunnis)
  25. goit henne (=Ga toch weg) (Limburgs)
  26. goit van mijn plansier (=Ga van mijn voetpad af) (Londerzeels)
  27. goj der nortoeë? Ba nink (=Ga je er heen? Ik niet!) (Veurns)
  28. goj gie mee (=Ga je ook mee) (Veurns)
  29. goj mee (=Ga je mee) (Veurns)
  30. Goje op vwajozje (=Ga je op reis) (Liedekerks)
  31. goje zaagn (=Ga je moeilijk doen) (West-Vlaams)
  32. gojt voetsj bè oure nèile (=Ga weg met die flauwe kul) (Zoutleeuws)
  33. Gojt zoewenes! (=schuif op! Ga opzij!) (Wommersoms)
  34. goon op je nest (=Ga naar je bed) (Urkers)
  35. gót dzje mie ònderàf (S*) (=Ga je mee naar beneden) (Sintrùins)
  36. got uit mijne gerlap (=Ga eens opzij) (Zeels)
  37. Gotj dee de dee dee (=Ga door de deur) (Liedekerks)
  38. Gotj me da kintj eut de wintj of 't wetj blintj (=Ga met dat kind uit de wind of het wordt blind) (Hals)
  39. gotj uit mènne skietlap (=Ga uit de weg) (Meers)
  40. Gou duit menne schiettelap (=Ga uit mijn weg) (Bevers)
  41. gou piest iest ies (=Ga eerst eens plassen) (Hams)
  42. goud uit mijne Garla (=Ga uit de weg) (Lokers)
  43. Gùdde gij? (=Ga jij?) (Helenaveens)
  44. gudder ne de mert, chmoet nog gruun kuul en e bitske poor hemme veur men sop (=Ga je naar de markt, ik moet nog groene kool hebben en een beetje prei voor mijn soep) (Heusdens)
  45. guddis rap ne deslachter (=Ga eens vlug naar de beenhouwer) (Heusdens)
  46. Guirt au (=Ga (uit de - ) weg) (Hansbeeks)
  47. gut van dieje wéég aaf (=Ga van die weg af) (Overpelts)
  48. guttet leutte zen (=Ga je het zo laten) (Heusdens)
  49. haad dich (on ze geloof)! (=het Ga je goed!) (Bilzers)
  50. Haelj poatstikkenis weg (=Ga eens aan de kant met je voeten) (Flakkees)




Bronnen

De spreekwoorden en gezegden zijn afkomstig van Wikiquote, Wikipedia en onze gebruikers. Op woorden.org is de uitleg ingekort en is herkomst van spreekwoorden en gezegden weggelaten.

Zie ook:
  • vaartips.nl Ruim 300 woorden, zegswijzen en uitdrukkingen met een maritieme achtergrond
  • debinnenvaart.nl Nog eens honderden zegswijzen en uitdrukkingen met een maritieme achtergrond
  • Het boek `De Latynsche spreekwyzen` uit 1755 met oud-Nederlandse vertalingen